cv werk toelichting aktueel

TEKSTEN RONALD RUSELER

2008 L'art de l'intimité, l'intimité comme art, interview met Ger van Elk voor Area Revu)e(s, Parijs, Frankrijk
La ville des esclaves, interview met Joep van Lieshout voor Area Revu)e(s, Parijs, Frankrijk
Et oui, elle tourne, tekst over John Kormeling voor Area Revu)e(s, Parijs, Frankrijk
2007 In het oog van de orkaan ( over de paradoxale schilderkunst van Gé-Karel van der Sterren) - tekst publicatie bij de toekenning van de Jeanne Oosting Prijs voor de schilderkunst 2007 aan Gé-Karel van der Sterren, Centraal Museum, Utrecht
Le modèle hollandais - interview met Lex ter Braak voor Area Revue’s, Parijs - Frankrijk.
Feu la modernité, - tekst voor Area Revue’s, Parijs - Frankrijk.
Documenta 12 - Moderniteit? Leven! en Educatie, - tekst voor De Nieuwe, Arti et Amicitiae, Amsterdam.
2004 De Esthetica van de Non-Schoonheid, over Gé-Karel van der Sterren
2005 SCHILDEREN MET STENEN, HOUTBLOKKEN EN ZWARTE INKT, over Herman Geerdink
2004 Over het einde van de kunst en de toekomst van de Vishal
1996 In het Frans Halsmuseum
1998 Op reis naar het einde van de wereld

top De Esthetica van de Non-Schoonheid
òf
Over een schilderij voor de Aula van het Vellesan College
van Gé-Karel van der Sterren, ‘Zonder Titel’ - 2004 geheten.

- De Plaats

In een zin die beschouwd wordt als de beste openingszin van de Nederlandse literatuur heeft de schrijver Nescio de Sarphatistraat omschreven als de mooiste plek van Europa.
Wat ècht een mooie plek is daar valt over te twisten, maar met Nescio in gedachten zou je kunnen speculeren over de lelijkste straat van Nederland. Het moet meteen maar gezegd worden.
De Lange Nieuwstraat in IJmuiden gooit hoge ogen. Eigenlijk is het eerder een mislukte straat, want hij begint niet en hij eindigt evenmin. De straat kent alleen vluchtwegen. Naar het westen waaiert hij uit in een vormeloze open ruimte. Gaat men oostwaarts dan stopt hij abrupt bij het Plein 40-45, waar ook alle verkeer stokt.

De mislukking van het planologisch ontwerp schuilt niet alleen in de schrale architectuur en de schaal; het beeld wordt tevens bepaald door de ‘lange’ schaduw aan de zuidzijde, waardoor de winkels aan de overkant geen enkele kans krijgen, ook al liggen ze aan de zonkant.
De winkeliers hebben nog geprobeerd om de promenade een vriendelijk karakter te geven door er polyester dieren op te plaatsen, doch deze slecht uitgevoerde ‘kunstwerken’ maken de troosteloosheid alleen maar erger. Die objecten zijn overigens hèt voorbeeld van een verkeerd idee over de functie van kunst in de openbare ruimte. Ze hebben geen vorm en ontberen iedere maat. De beste kwalificatie die je er aan kunt geven is ‘opleuken’ en het zou verplicht in een standaardwerk opgenomen moeten worden als voorbeeld waarom zoiets ècht niet kan. Kortom, het is van een hopeloosheid waar geen moedertjelief iets aan lijkt te kunnen helpen.

Voor de IJmuidenaars is IJmuiden gewoon hun IJmuiden. Voor de buitenstaander met een onbevooroordeelde blik is het een bezoek aan een exotisch oord. Echte Schoonheid zal haar gezicht er niet branden en tòch biedt deze plaats iets heel bijzonders.
Omgeven door veel Randstad ligt de enclave lekker in de zon of waait, op andere momenten, guur weg. Een ongewone kustplaats waar wonen, werk, school, haven, industrie en niet te vergeten de invloed van de natuur achteloos hand in hand gaan. De Hoogovens aan de overkant van het kanaal zijn onderdeel geworden van dit heimelijk verbond.
Het door Simon Vestdijk zo mooi gevonden woord ‘halfland’lijkheid’ vindt hier zijn betekenis.

Als we met deze wijsheid de Lange Nieuwstraat opnieuw doorfietsen, langs het Noordzeekanaal via de sluizen bij de haven aankomen en aan het strand over de zee uitkijken, dan beseffen we dat lelijkheid overgaat in bevrijdend genot.

IJmuiden heeft door zijn binding met de zee vele, bijzondere bouwkundige objecten. De sluizen, de haven met de fabrieken en loodsen, de bunkers in de duinen, de Marina met de pier en aan de overkant van het kanaal, windmolens met de onvermijdelijke Hoogovens.
Een ècht architectonisch monument is het hoofdgebouw van het Vellesan College in de Briniostraat. Het behoort in zijn zuiverheid tot de beroemde stijl van de Amsterdamse School en is in 1925 ontworpen door C.L.M. Robbers, architect te Haarlem.
Na een grondige verbouwing van de school is er een gesprek geweest waarom en hoe er kunst toegevoegd kan worden aan de opgeknapte aula van het Vellesan College.
De keuze om voor deze aula een schilderij te maken is gevallen op de Amsterdamse schilder Gé-Karel van der Sterren.

- Het Gelukkige Schilderij

Van der Sterren is een belangrijk kunstenaar. Met Gijs Frieling, Ronald Ophuis, Koen Ebeling-Koning, Koen Vermeule en Bas Meerman vertegenwoordigt hij een nieuwe generatie van invloedrijke schilders.
In deze tijd van post-modernisme, waarin het vooruitgangsgeloof ter discussie staat, geven zij schilderkunstig hun visie weer door goed om zich heen te kijken. Met open blik nemen zij de wereld opnieuw waar. Op veelal narratieve manier doen zij beeldend verslag van hun bevindingen.

Van der Sterren is van deze kunstenaars de meest absurdistische. Midden jaren 90 verraste hij de kunstwereld met barokke anamorfoses, heftig van kleur en expressie, uitdagend van vorm en voorstelling. Door die serie wordt zijn werk wel in verband gebracht met de stijl van de klassieke Barok of het Rococo. Dit komt omdat hij zich, zoals hij dat zelf zegt, afvraagt wat ‘mooi’ is en hoe of waarom een schilderij gemaakt moet worden. Hij bedient zich daarom soms van stijlvormen uit het verleden waar dit esthetische vraagstuk ook een rol speelde. Als tekens van een tijd.
Zijn werk lijkt bij oppervlakkige beschouwing uit elkaar te vallen in tegenstrijdige schilderkunstige methoden. De behandeling van de verf is intelligent.
Dunne, dikke, transparante en dekkende verflagen, gestreken of gedroogde plassen verf vormen een paradoxale en toch logische eenheid.
Hij wil in zijn manier van werken niet ‘universeel of objectief’ zijn. Met deze stellingname zet hij zich af tegen de 20e eeuwse opvattingen van modernistische conventies in de schilderkunst. Hij wil ons zodoende opnieuw laten kijken en ons tevens confronteren met beelden uit de werkelijkheid. Daarom zijn de onderwerpen tijdgebonden en ontleend aan onze wereld.

Omdat de beeldtaal niet ‘universeel’ of ‘objectief’ is, gaat het de andere kant op. Er wordt een esthetische spanning opgeroepen tussen kunnen en niet kunnen. Een schilderkunstig balanceren tussen goed en slecht. Hier gaat de benadering van van der Sterren in rechte lijn door met de aanzet tot ‘uitvindingen en ontdekkingen’ die de Nederlandse schilders Reinier Lucassen en René Daniels decennia eerder deden.

De schilder zoekt in zijn werk meteen contact met de kijker, want de voorstelling is altijd herkenbaar. In één oogopslag zien wij een duidelijk plaatje en wordt er een wereld voorgetoverd die echt lijkt en het toch ook weer niet is. Zo wordt er, naast de historische verwijzingen, gebruik gemaakt van kitschelementen of cartoonistische canons uit de huidige Popcultuur.
Wij raken echter onzeker vanwege de paradox in het schilderen en worden daardoor meteen weer op afstand gezet. De schilder wil ons ‘opnieuw’ te laten kijken en zichzelf de ruimte geven ‘opnieuw’ te schilderen, zonder platgetreden paden te bewandelen.
Slechte esthetiek is bekend en herhaalt zich sleets. Goede esthetiek levert nieuwe schoonheid op. Zodoende wordt de schilderkunst iedere keer weer opnieuw voor ons uitgevonden en dat is wat de schilder voor ogen staat.

Het schilderij dat hier besproken wordt heet ‘Zonder Titel’. Het formaat is 300 x 240 cm. Wij zien op de voorgrond een strand met diverse figuren. Een strandhuisje tussen de duinen domineert de middenpartij met achter die duinenrij de Hoogovens, in grijze kleuren. Voor de figuren op het schilderij hebben leerlingen van het Vellesan College geposeerd. Zij komen bijeen op het strand en lummelen bij het strandhuisje. De Hoogovens, met erboven een woeste lucht, begrenzen deze vreedzame oase.
Er lijkt een zekere dreiging van de voorstelling uit te gaan. Dit staat in contrast met de onbevangen activiteiten op het strand. Onschuld en dreiging, realiteit en fantasie, schoonheid en non-schoonheid gaan hier een kleurrijke symbiose aan.

De kunsthistoricus Henk van Os omschreef het werk van Paul Gauguin in een televisieuitzending als ‘Een Gelukkige Schilderkunst’, omdat Gauguin’s schilderijen hedentendage, na al die jaren, nog steeds helder en authentiek zijn. Nog steeds nieuw, ondanks hun dramatische en moeizame ontstaansgeschiedenis.
Gé-Karel van der Sterren gaat in zijn schilderkunst net zo persoonlijk en intuïtief ‘over de top’. Met het barok-absurdistische karakter in zijn werk legt hij als het ware via een vergrootglas onze leefwereld bloot.
Die onnatuurlijke natuurlijkheid maakt zijn werk vanwege het eigenwijze karakter juist zo goed. Daardoor is hij een polemisch schilder, die met deze stellingname school gemaakt heeft. Dit geeft zijn kunstenaarschap extra belang.

En hiermee komen wij terug op de plaats waar het werk hangt, want niet alleen het Vellesan College, óók IJmuiden is een kunstwerk over zichzelf rijker.
Het zal na deze uiteenzetting niet verbazen dat van der Sterren dit schilderij altijd al heeft willen maken. Het werk verbeeldt een wereld die in zijn absurditeit een eigen schoonheid toont. Het is de ‘gelukkige schoonheid’ voor liefhebbers en het is juist die schoonheid voor hen die binding met het Vellesan College en IJmuiden hebben.
‘De Lange Nieuw’ mag dan wel niet de mooiste plek van Nederland of Europa zijn, als belangrijke straat in IJmuiden; het is wèl de toegangsweg tot de betoverende aanblik die wordt verbeeld in dit schilderij.

Ronald Ruseler

Zonder Titel 2004 - Gé-Karel van der Sterren, Vellesan College, Velsen 2004

 

 top

SCHILDEREN MET STENEN, HOUTBLOKKEN EN ZWARTE INKT
over het werk van Herman Geerdink

Reality

Het is avond. Ik kijk naar een kleurenlitho van Herman Geerdink. Het is een prent met een voorstelling waarop twaalf vlakken staan met silhouetten van handen. De handen maken schaduwfiguren op de muur. Reality staat er in schrijfletters onder geschreven.
Zie ik schijnfiguren? Welke werkelijkheid verbeelden deze schaduwen?
Gek werk en zo mooi ook.

Voor een litho is het formaat vrij groot. De afdruk bestaat uit een ondergrond van overwegend bruintinten met een patroon dat op macramé of een geknoopt kleed lijkt. Op twaalf verschillende vlakken zien wij de omtrek van handen. Hun schaduw valt op de ondergrond.
De schaduwen zijn niet zwart, zoals je verwachten zou, maar hebben vreemd genoeg diverse gedempte kleuren. Alles is keurig gerangschikt.
Soms overlappen de handen elkaar, maar de vlekken erachter domineren. De vlekken stellen dierfiguren voor.
Spelen met je handen om vreemde wezens op de muur te toveren is een oud kinderspel. Wij hebben dat als kind allemaal wel eens gedaan. Daarom wint dit werk juist in de avond aan geheimzinnigheid en wordt voor mij het ‘niet-bestaande’ ieder keer weer opnieuw werkelijkheid.

Al Gardo - een Oase

Litho’s maken doet Herman al geruime tijd niet meer. Zijn werkterrein heeft zich gaandeweg verlegd.
Dit veranderingsproces heb ik enige malen van dichtbij kunnen volgen.

Met grote regelmaat huurde hij voor langere tijd een huis om zich in alle rust terug te kunnen trekken. Hij zocht dan de stilte en de natuur. Even een tijdje de stad uit.
Dit kon in Friesland zijn achter de zeedijk bij Ternaard of meer nog op het platteland van Frankrijk.
Zo heeft hij in 1995 nabij St. Antonin-Noble-Val enige maanden het complex Al Gardo bewoond.

Al Gardo was een voormalige boerderij met bijgebouwen en schuren. Een veranda bood uitzicht op glooiende heuvels.
Een van die bijgebouwen was een tot ontspanningsruimte omgebouwde schuur. Herman noemde die de Disco. De Disco werd zijn atelier.
Op de gladde parketvloer lagen grote linnen doeken. Aan de kanten droogden houten stempels. Deze resten van omgezaagde bomen, waren door houtkappers, niet ver van de boerderij, in het bos achtergelaten. Herman had ze zorgvuldig uitgekozen op hun tekening en ze werden gebruikt om patronen op de schilderijen te drukken.
De stempelblokken waren veelkleurige paddestoelen in de wonderwereld die Herman er al snel gecreëerd had.

De sfeervolle omgeving werd niet alleen bepaald door de heuvels en bossen in de verte, het waren ook de vele vrienden die langskwamen, het was de Disco en het Bakkershuisje waar iedere nacht de zevenslapers de boel op stelten zetten en de logés uit hun slaap hielden. Vooral ook waren het de maaltijden in de zwoele avond en de wilde muziek. Achter het hek kon de stier Woelie-Boelie met zijn grote castagnetten, het tumult op het terras met een niet te doorgronden blik gade slaan.
Deze aanstekelijke atmosfeer bleek later het decor van een vruchtbare experimentele periode.

Op Al Gardo ontstond een rijke reeks werken, die met een veelheid aan druksels en overschilderingen, een weerslag vormden van Herman’s belevingen op deze bijzondere plek. Grote kleurrijke schilderijen met grafische improvisaties waren het resultaat.

Experimenteren met grafische mogelijkheden is voor Herman altijd een belangrijk uitgangspunt geweest. Zo ging hij in zijn steendrukken veelal tot het uiterste. Het werk moest geen gereproduceerd idee zijn, maar de grafiek overstijgen.
De enorme hoeveelheden kleurenlagen die hij gebruikte, maakten van deze series bijna schilderkunst. Hij schilderde als het ware met zijn stenen.
De afzonderlijke bladen werden ook samengevoegd tot grotere monumentale stukken. Zo herinner ik mij een werk uit -ik denk- begin jaren 80, waar een zwaan op staat. Door negen zwanenbladen aan elkaar te plakken is die zwaan echt gaan zwemmen en hij zwemt nog steeds in het trappenhuis van een school in Velsen.

Na een korte schilderperiode keerde hij in 1994 opnieuw terug naar zijn liefde voor grafiek met de serie touwdrukken Huilende Mannen/ Het gezang van verborgen vogels. (Zo waren er al eerder een Soeur Sourire/ De Zingende Non of Hand/ Eiland met borduurwerk, eind 70-er jaren. Lekker ordinair en serieus tegelijkertijd).

Al Gardo bleek kortom een goede bron voor de grote werken, alle gebaseerd op zijn belevenissen aldaar.
De schilderijen ogen niet altijd even soepel, zijn stug soms, maar dat is juist een belangrijk kenmerk in het werk van Herman Geerdink. Het geeft zich niet meteen en vraagt ook van de beschouwer concentratie en enig geduld. Dat heeft dat werk altijd gehad.

Het Herinneringsarchief

Een volgende omslag was de serie Brood en Spelen. Ada de Koning toonde dit werk in 2002.
Het waren linoleumdrukken met sterk contrasterende afbeeldingen. Ze kregen, op met linnen bespannen houten kistjes, divers gekleurde ondergronden.
We zagen scabreuze voorstellingen, in combinatie met lekkere hapjes en voorwerpen van onduidelijke herkomst, die plezier en onbekommerde lust suggereerden.
De afwisselende voorstellingen geven deze serie een zekere lichtvoetigheid, maar duiden ook op een diepere bedoeling, zonder moralistisch te worden. Het is eerder een spiegel waarin we kijken.
In dit ideeënarchief kan men naar believen dwalen.

Nu werkt Herman aan een indrukwekkende serie linoleumsneden die geen objecten meer zijn, maar zuivere zwart-wit afbeeldingen. Foto’s met kiekjes van vroeger, geliefden en vrienden, natuuropnames en andere persoonlijke herinneringen zijn het onderwerp van zijn nieuwe werk geworden. Alles met diepzwarte inkt gedrukt en als beeld heel dichtbij.

In de roman Het Dromenpaleis van Ismail Kadare, probeert de schrijver via de hoofdpersoon Ebu Qerim uit alle macht de dromen en fantasieën van zijn onderdrukte volk voor vergetelheid te behoeden.

Het lijkt Herman in deze autobiografische terugblik, voor ogen te staan om zijn persoonlijke belevenissen en herinneringen eveneens te onttrekken aan de vergetelheid.
Het resultaat is een prachtige serie drukken in contrasterend zwart-wit. Als ik de prenten bij hem thuis als een wolk van ideeën en herinneringen aan de muur zie hangen, dan denk ik onwillekeurig aan de litho met de schaduwen.
Onder dit recente werk hoeft geen Reality meer geschreven te worden. De zwart-wit afdrukken zijn niet meer het resultaat van suggestie. Ze zijn in hun betekenis een en al echt.
Schaduwen op een muur zijn het ook niet meer. Het zijn wèl Herman’s eigen handen die al dit werk zelf gemaakt hebben.

Ronald Ruseler

Een Reis - Herman Geerdink, 2005 (boek)


Over het einde van de kunst en de toekomst van de Vishal

1

Het werk:

• is voor meerdere uitleg vatbaar
• komt intuïtief tot stand
• weigert zich uit te spreken
• bestaat uit ketens van ideeën
• bevat reproducties van iets dat er niet is
• versplintert het beeld
• heeft een open verhaalstructuur
• valt in series en brokken uiteen
• is figuratief, maar zo figuratief dat je het niet meer ziet
• is niet samengesteld vanuit een bepaald kader

De kunstenaar:

• lijkt er vooral op uit het raadsel te vergroten
• is de meester van de stijlbreuk
• heeft een repertoire, maar geen methode
• werkt geduldig en onverdroten naar een ideaal
• exposeert niet graag, want dat leidt tot definitie en uitspraak
• wil hercoderen

Dit zijn enige willekeurige, positief bedoelde, uitspraken over het kunstwerk en zijn maker. Ze komen uit recente publicaties. Als wij die teksten zomaar lezen raken wij in verwarring. Wat ziet de recensent eigenlijk en welke voorstelling moet de lezer zich van het werk maken? De uitspraken bedoelen veel, maar zij zeggen, zonder plaatje in het hoofd, weinig.
Helpen woorden wel bij het reproduceren van een kunstwerk in ons voorstellingsvermogen?
Een kunstwerk kunnen wij uiteindelijk alleen ontrafelen als wij er goed naar kijken en het zorgvuldig bestuderen.

2

De Amerikaanse filosoof Arthur Danto heeft op een aanstekelijke manier de betekenis van de kunst en haar plaats in ons leven geformuleerd. Hij beschrijft een beeldende kunst waarin de werkelijkheid niet meer als vaststaand uitgangspunt veroverd hoeft te worden, maar op ieder gewenst moment haar filosofische inhoud krijgt.
Toen Danto voor het eerst geconfronteerd werd met Andy Warhol’ s Brillodozen besefte hij dat de beeldende kunst definitief filosofie was geworden. Hij had woorden nodig om het werk te definiëren. De Brillodozen waren exacte replica’s van de echte verpakkingen. Het verschil tussen kunst en werkelijkheid was opgeheven. Het werk van Warhol was ‘leeg’ geworden. De beeldende kunst moet vanaf de Brillodozen inhoudelijk benoemd worden. Die nieuwe ‘invulbaarheid’ geeft betekenis aan de kunst van de tweede helft van de twintigste eeuw. De verregaande consequenties die dit heeft voor de kunst maakt Warhol overigens, met Pablo Picasso, de belangrijkste en invloedrijkste kunstenaar van de twintigste eeuw.
Na de dood van God, de niet-bestaande mens, het einde van de geschiedenis en de tot filosofie geworden beeldende kunst is onze werkelijkheid niet meer zo logisch. De beeldende kunst van de afgelopen decennia is één groot commentaar op het vooruitgangsgeloof van de twintigste eeuw. De traditionele ‘verovering van de werkelijkheid’ wordt als techniek ondertussen geheel voor rekening genomen door de fotografie. Film, video en computer voegen aan die realiteit geluid, beweging en snelheid toe. Men ziet alom dat musea en collecties in hoge mate belangstelling hebben voor die hedendaagse vorm van realisme.
Kunst blijft altijd gemaakt worden, maar de betekenis ervan zal steeds anders zijn.
De beeldende kunst is voortaan afhankelijk van de samenhang waarin zij gepresenteerd wordt.
De noodzaak bepaalt vorm en inhoud.

3

Veel kunstenaars en tentoonstellingsmakers zoeken de werkelijkheid in sociale processen en in de maatschappij. In zo’n klimaat ontstaat kunst die geen kunst genoemd wil worden.
Dat is ook wel logisch omdat in het westen het persoonlijke vreemd genoeg inwisselbaar lijkt te zijn geworden.
Kunstcritica Anna Tilroe beschrijft in haar bundel Blinkend Stof het gemak waarmee kunstenaars heen en weer bewegen tussen de wereld van de beleving, de illusie en de persoonlijke leefwereld.
Deze kunstenaars manifesteren zich in het dagelijks leven en onttrekken zich aan de spelregels die voorheen aan het kunstenaarschap werden gesteld. Zij raken als het ware ‘zoek’.
Flexibel manifesteren zij zich op alle ontstane niveaus. Of het nu toegepast en gebonden is, in collectieven of in netwerken. Met het grootste gemak gaan de hoge en de lage kunsten hand in hand.
Op de laatste Biënnale in Venetië werd een veelheid aan uitingsvormen aan de orde gesteld. De expositie bestond uit verschillende ‘ lagen en niveaus’. Autonome kunst, belevingskunst, politieke statements uitgedragen door kunstcentra of collectieven, theater en performances op straat, muziek, verwarring, herrie, onderzoek, wonderschone stille poëtische kunst met, als luxe, tergend langzame schoonheid, dit alles passeerde de revue. Deze grote kunstmanifestaties, maar ook kleine intieme exposities, confronteren ons steeds meer met hun fascinerende diversiteit.

4

Voor de kunstenaar blijft het belang om kunst te maken natuurlijk bestaan. De liefde voor het werk is levensvoorwaarde. Hier betreden we het domein van de kunstenaar, want al dat werk moet getoond worden.
Tien jaar geleden heeft in Haarlem zo’n groep kunstenaars besloten om datgene te doen wat teveel ontbrak: exposities maken.
Sindsdien nemen zijzelf het heft in handen en organiseren presentaties en exposities. Die exposities waren dringend nodig. Ze zijn dat nog steeds.
‘Als een museum beschikbaar is om werk te tonen ... Uitstekend...!
Kan het niet...? Nou, dan niet... Dan doen we het zelf.’
Dat was en is het motto.
Een grote verscheidenheid aan kunst is in al die jaren in de Vishal aan bod gekomen. Het is daarmee een levendig platform voor discussie over beeldende kunst geworden. De Vishal verenigt, bijna en passant, de eerder genoemde voorbeelden over kunst en kunstenaarschap. Hier spreekt het werk.
De Amerikaanse componist John Adams schreef een prachtig stuk: Chamber Symphony. Het is een groots stuk met een kleine, overzichtelijke bezetting. De Vishal kan er mee vergeleken worden: klein, overzichtelijk en groots als plaats waar beeldende kunst welkom is.

5

Of de kunst nu filosofie is geworden of niet, is voor ons met dit tienjarig bestaan voorlopig even van geen belang.
Tien jaar levende kunst in het midden van de stad heeft geen kwalificaties meer nodig om haar bestaan te rechtvaardigen. Wat wel nodig blijft is een podium waar beeldende kunst de mogelijkheid krijgt om geëxposeerd te worden. Dat schitterende podium is de Vishal.

2004

tekst publicatie 10 jaar de Vishal , Haarlem


 
  Open Veld VIII’ (6-delig),
1994-1995, gemengde techniek op panelen,
ca 200 x 250 cm.
Foto: Thijs Quispel

Jacoba van Heemskerck, ‘ VeIdweg aan de rand van het bos. Aan de einder het gebergte’, 1910,
olieverf op doek 56 x 61 cm.
Foto: Thijs Quispel

top

In het Frans Halsmuseum


Een museum kan een goudmijn zijn. De diverse goudaders die je er aantreft, vormen op den duur een lint in een imaginair beeldarchief. Als sporen worden de linten met elkaar verbonden en roepen een eigen wereld op.
Zo bevindt zich ook in het Frans Halsmuseum een aantal werken die een vaste plaats in ‘mijn beeldverzameling’ heeft gekregen. Deze werken markeren als het ware mijn levensloop en de ontdekking van de wereld van de beeldende kunst.
Een van de eerste herinneringen aan het museum is een bezoek met mijn lagere, schoolklas. Een rondleidster wist spannend te vertellen over het drieluik van Gerard David, ‘De Kruisiging van Christus’. Het schilderij maakte diepe indruk op me.

Al weer wat later waren voor mij als middelbare scholier de ontdekking van Jan Mandijn’s ‘Verzoeking van de Heilige Antonius’ en Jan Mostaert’s ‘Episode uit de verovering van Amerika’ (gewoonlijk genoemd ‘Een West-indisch landschap’) een verrassing. Deze schilderijen speelden een rol in de onvermijdelijke ‘Jeroen Bosch-periode’ van een scholier met een verlangen en nieuwsgierigheid naar schilderkunst. De twee werken vloeien daardoor in mijn gedachten altijd als één geheel in elkaar over.
Als men mij de vraag stelt welk werk uit de collectie van het Frans Halsmuseum een duidelijk ijkpunt is voor mijn huidig kunstenaarschap, dan mag het schilderij van Jacoba van Heemskerck getiteld ‘Veldweg aan de Rand van het Bos. Aan de Einder het Gebergte’ niet onvermeld blijven.
In mijn beginjaren als kunstenaar kwam ik bij het nadenken over de vorm die mijn werk moest krijgen tot de conclusie dat stijlgebondenheid voor een schilder een beperking is. De idee, de bedoeling en de inhoud bepalen de vorm en de eenheid van het werk.
Een aantal schilders van de twintigste eeuw is voor mij altijd een voorbeeld geweest, zoals Barnett Newman, Mark Rothko, Willem de Kooning en Francis Bacon.
Ik begon te zoeken naar een manier van werken waar niet alleen de methode van werken centraal stond. De uitdrukking en de bedoeling - ongeacht de aanpak - leek mij eveneens wezenlijk.
Al werkend kregen mijn schilderijen ieder een vaste plaats in een groter totaal (de door mij zo genoemde ‘Open Velden’).. Zij verwijzen als het ware naar elkaar.

De ontdekking van het schilderij van Jacoba van Heemskerck heeft bijgedragen tot het vinden van mogelijkheden en oplossingen. Haar schilderkunst ligt, kunsthistorisch gezien, in een periode van het zoeken naar een nieuwe schilderkunst. Voor mij is dit doek een schilderkunstige herkenning geweest en als zodanig belangrijk.

tekst in de catalogus: ‘Liefde op het eerste gezicht- De begane grond’, De Groep / Frans Halsmuseum, Haarlem.
De tentoonstellingsperiode in de Vleeshal was van 18-11 1995 t/m 11-2 1996


Brief uit het buitenland
OP REIS NAAR HET EINDE VAN DE WERELD
MARGREET BOUMAN & RONALD RUSELER


Op 10 of 11-jarige leeftijd las Margreet Bouman, naar aanleiding van een project op de lagere school AKU—AKU van Thor Heyerdahl. Ze werd gegrepen door het mysterieuze eiland met de grote stenen beelden, Paaseiland/Rapa Nui. Eind 1997, meer dan dertig jaar later staat ze samen met Ronald Ruseler op het vliegveld van Santiago de Chili op het punt te vertrekken naar een plek die nooit uit haar fantasie verdwenen is. De reden voor een reis in een reis, want ze trekken reeds vier weken door Zuid-Amerika. Wat hier volgt is een verslag van de dagen die ze op Rapa Nui doorbrachten, gebaseerd op de dagboeken die ze dagelijks samen schrijven.

Dinsdag 16 december 1997
de luchthaven van Santiago de Chili, + 16.30 uur
Het is druk op de luchthaven, maar de reizigers die waarschijnlijk dezelfde bestemming hebben als wij, kun je er gemakkelijk uithalen. We zijn reeds vier weken onderweg op een tocht die ons door Patagonia en naar Tierra del Fuego heeft geleid. Hoewel we in Nederland nog nooit iemand gesproken hebben die op Paaseiland is geweest, is dit in Chili het doel van veel reizigers die we ontmoet hebben.
We worden al snel aangesproken door een ‘eilander’ die vooruit is gestuurd door zijn familie om er voor te zorgen dat hun pension bezet raakt. Hij laat foto’s zien van de kamers, de tuin, zijn moeder ‘die heel goed kan koken’, broers en zusters en alles wat het aantrekkelijk maakt om van zijn aanbod gebruik te maken. De prijs bevalt ons. Alles ziet er aardig uit, dus zeggen we ‘ja’. Het bespaart ons in elk geval veel gezoek en geregel bij aankomst. Dat zal vanavond om ongeveer elf uur zijn en in het donker, in een onbekende omgeving, is zoeken misschien lastig.
Het is vijf uur vliegen, Rapa Nui is de meest geïsoleerde plek op aarde, 3600 kilometer van het Chileense vasteland. De dichtstbijzijnde bewoonde plaats is de Gambier Archipel op 2600 kilometer afstand. Het vliegtuig gaat verder naar Papeete op Tahiti en doet twee maal per week op de heenreis en twee maal per week op de terugweg het eiland aan. Er komt eens per jaar een boot langs.
De aankomst in een onbekende omgeving is altijd spannend. Hoe zal het zijn? Buiten de kleine terminal verdringen zich talrijke mensen die slaapgelegenheid aanbieden. Boeken met foto’s worden omhoog gehouden, de aandacht van de nieuw aangekomenen wordt op allerlei manieren getrokken. We hebben al snel oogcontact met ‘onze familie’. Als we eenmaal het gebouw uit zijn worden we in een busje geloodst. De tassen zet men los op het imperiaal. In het donker hobbelen we langzaam naar onze bestemming: Residential Vai ka Pua.
De rest van het gezin staat al op ons te wachten. De ontvangst is gastvrij. Onwennig nemen we de omgeving op. Drie huizen zijn in een u—vorm tegen elkaar aangezet. Hier zijn de logeerkamers in ondergebracht. Er tussen is een mooie tuin met veel bloemen. Ze vragen waar we vandaan komen en als we ‘Holland’ antwoorden, lachen ze en zeggen ‘Ah, Holland, Rokkeween!’ naar de ontdekker en naamgever van het eiland, de Nederlander Jacob Roggeveen, in 1722. We zijn moe en zullen morgen wel kijken waar we beland zijn.

Woensdag 17 december
Wandeling naar Rano Kau, Orongo & Ahu Akapu
Hanga Roa is het enige dorp op het eiland waar bijna alle van de ongeveer 2000 eilandbewoners wonen. Het is een verzameling van ver uit elkaar liggende huizen zonder eigenlijke kern. Het gemeentehuis, postkantoor of de bank onderscheiden zich nauwelijks van de andere gebouwen. Alles ligt ruim uit elkaar. De huizen hebben erfjes of tuinen. Er zijn hele brede straten, zonder naamaanduidingen, waarvan een aantal geplaveid. Er hangt een uitermate gemoedelijke sfeer.
We besluiten als eerste naar Orongo te lopen, op de rand van de krater Rano Kau op ongeveer een kilometer afstand van Hanga Roa. De klim naar de krater neemt meer dan een uur in beslag over een wat slome helling. Er is niet echt een pad, de bodem bestaat uit rotsachtig vulkaansteen, begroeid met stug gras.
Als we boven zijn, zijn we verrast. Een hoge rand met in het midden een meer met bruine, gele en groene vlekken van vegetatie. Het grappige is dat we deze plek herkennen van foto’s uit AKU—AKU. Het is bekend en verrassend tegelijk.
We lopen verder langs de rand van de krater tot we bij Orongo komen. De ligging is magistraal.
Aan de ene kant de krater met daarachter de rest van het eiland, aan de andere kant rotspunten en verder het uitzicht over de eindeloze Pacific. Niets te zien op zee. Geen bewoond land binnen een straal van 2600 kilometer. Het is bijna benauwend. De ligging van dit kleine eiland roept iets heel tegenstrijdigs op. Aan de ene kant is het ver weg van alles, van de rest van de wereld, maar tegelijkertijd is het ook het middelpunt van dat al. Te pito o tenau: de navel van de wereld, zoals de oorspronkelijke bewoners het zelf noemden. Het lijkt alsof de micro-cosmos hier een verbinding aangaat met de macro-cosmos. Alsof het allerkleinste samenkomt met het grootst denkbare.
Naast een aantal ceremoniële huizen, die half in de aarde zijn gebouwd, zijn de rotsen hier geheel overwoekerd met petroglieven. Ze bedekken als een kleed de totale oppervlakte van de steen: mannen met vogelkoppen, 'make—make' gezichten en zeedieren, uitgehouwen in bas-reliëf. We blijven hier een uur of twee rondhangen. Er zijn nauwelijks andere mensen. Behalve een Engelse jongen die overal opklautert en alles onrustig onderzoekt. Hij is erg verbrand. Een lange twijg steekt als een trofee uit zijn achterzak. We herkennen een Frans echtpaar uit ons pension. Als er een groepje Amerikaanse jongeren arriveert lopen we terug naar Hanga Roa.
Bij de kleine haven zien we de eerste beelden. Er is hier een ahu (platform) met twee moai (beelden) en een beeld dat op een sokkel is gezet. Alle beelden zijn in de l8de-eeuw door de bewoners zelf omgegooid, dus alles wat er nu staat is opnieuw opgericht. Iets verder in noordelijke richting komen we meer beelden tegen. Er ligt hier één ahu met vijf moai van verschillende grootte. Alle figuren staan met hun rug naar de zee en staren landinwaarts. Ze zijn majestueus en gesloten. Hun starre verschijningen, als wachters op hun platform, stralen tijdloosheid en oneindigheid uit, net als de zee waarvan ze zich afgewend hebben. Bij de haven is een mooie tegenstelling te zien. Hier staat één kleine gehavende moai met zijn rug naar het water. Even verderop staat een fel gekleurd Christusbeeld, die juist wel naar de zee toegekeerd is, met zijn arm uitgestrekt. Alsof de redding van buiten zal komen.
Het is ondertussen 6 uur geworden. De zon staat nog hoog, we zitten hier vlak bij de Steenbokskeerkring. Op de golven in de baai wordt gesurft door jongeren uit het dorp. Anderen hangen wat rond. Veel jongens hebben geen brommer, maar rijden op een paard. Er heerst een ontspannen Zuidzee-eiland tempo.
Er zijn hier niet veel restaurants. Bij Le Pêcheur aan de haven zitten wat buitenlanders. Het is niets bijzonders, maar zogenaamd Frans, en dus duur. We vinden het niet leuk om met een handvol toeristen op een kluitje te zitten. Een straat verderop vinden we het terras van Mama Sabrina. We eten heerlijke tonijn met veel salade.
Donderdag 18 december
Wandeling naar Ahu Tepeu & Ahu Akivi
Onze Residential ligt aan een straat die je de Hoofdweg zou kunnen noemen. Ze loopt van de haven naar de katholieke kerk. Als je vanaf de haven omhoog naar de kerk kijkt, krijg je een film op je netvlies van iets wat je eerder gezien hebt. Het is een straat van overal. Een landerige lome weg met palmbomen aan weerskanten. De weg van ‘hier gebeurt niet zoveel’. De weg, die hier altijd al gelegen heeft.
Vandaag wandelen we weer langs de beelden van Ahu Akapu, even voorbij de haven. Als we er lopen krijgen we instructies van een dikke parkwachtster in uniform, die als ze verteld heeft wat we moeten weten (‘niet op de ahu lopen’) weer lekker onderuit zakt tegen haar stenen muurtje.
Langs de kust is het mooi. De grond is onveranderd van gestold lava. De donkere aders lijken op sintels uit de kolenkachel zwart en roodbruin van kleur. Het loopt rot, omdat de stenen hoekig zijn en grillige vormen hebben. Ze zijn niet afgesleten. Er is niemand te zien, alleen grazende koeien en paarden. Het ruikt hier, net als elders op het eiland, licht naar selderij.
Vogels met kromme snavels vallen ons in duikvlucht aan als we te dicht bij hun territorium komen. Met onze petjes waaien we ze weg.
Na ruim een uur naderen we de gehavende Ahu Tepeu. Het platform is niet gerestaureerd. Er liggen overal omgevallen moai. Ze staren doelloos de grond in of kijken hulpeloos omhoog. Op het complex voor de ahu zijn scheepsvormige grondplannen van vroegere huizen. In de stenen zijn gaten gemaakt om palen in te zetten. Het is hier zo stil en rustig. Je hoort alleen de golven die tegen de kust slaan. Er lopen paarden rond. Een koeienjongen met hoofddoek om zijn woeste haardos komt aangereden en wisselt zijn paard. Hij groet vriendelijk en stuift weer weg. De gaucho’s zien er stoer uit op hun paarden. Het zijn Maori’s maar zien er uit als een mengeling van Arabieren, Indianen en Rastafari’s. Via een grot, die ligt in een soort oase met palmbomen, waar niet veel te zien is, komen we bij een ahu met zeven beelden op een rij, Ahu Akivi.
Het is het enige platform dat wat meer in het land ligt, maar aangezien de oceaan altijd en overal te zien blijft houdt het daar toch verbinding mee. Van dichtbij zien de moai er mooi uit. Ze doen ons aan Ierland denken, omdat net als daar, de beelden verweerd zijn en met mos begroeid. Het steen is grijsbruin en groenig van kleur. Een landweg volgend komen we terug in Hanga Roa.
We doen boodschappen in de enige supermarkt en eten op de patio, op het bankje voor onze kamer. Daarna wandelen we naar de haven en kijken naar de surfers in het tegenlicht van de ondergaande zon.
Vrijdag 19 december
Auto huren - Rano Raraku, Ahu Tongariki, Ahu Anakena
In de woonkamer van het pension staan twee tafels. De grootste tafel wordt bezet door vier dames uit Zweden en een allenige Duitser uit Stuttgart. Wij delen de andere tafel met het Franse echtpaar. Eén van de vier dames legt ons ‘s morgens nogal blasé uit hoe we een auto kunnen huren. De eigenares van de Suzuki, die naast onze Residential woont, wil ons de auto niet voor $50 geven, zoals ze wel bij de Zweden en de Fransen heeft gedaan. De man, die ons gisteren zijn auto aanbood vroeg wèl $50, maar al pratend werd de prijs steeds hoger in plaats van lager! En de tijd dat we de auto meekregen steeds korter.
We stappen nu maar naar een professionele zaak en huren een auto voor hetzelfde bedrag, maar dan voor 24 uur. Hier doet men tenminste niet zo moeilijk. We rijden de route naar de andere kant van het eiland. Langs de zuidkust, waar op de talloze ahu’s alle moai omver getrokken liggen, met hun neuzen in het gras, gevallen, stuk. Het is het resultaat van een stammenstrijd in de l8de-eeuw. Zonde, maar ja. In Oost Europa ligt Lenin net zo met zijn neus in het stof. Totdat ook hij ooit weer in elkaar gelijmd wordt, omdat de geschiedenis vergeten of versleten is en alleen de schoonheid van een beeld weer overblijft.
De figuren hier maken indruk vanwege hun primitieve, simpele vorm en hun enorme omvang. Als ze staan zijn het reuzen. Natuurlijk vraag je je af hoe de makers ze op hun plaats hebben gekregen. Tonnen gevaartes zijn het. Volgens de mondelinge overlevering zouden ze zelf naar hun plek gelopen zijn. Laten we het daar maar ophouden.
De beelden zijn gehouwen uit het steen van de Rano Raraku, een van de drie vulkanen van het eiland. Vanuit de verte zien we de koppen al tegen de berg— wand staan. Opwinding maakt zich van ons meester. Dit is zo’n indrukwekkend gezicht. De meeste beelden zijn tot hun nek toe ingegraven, maar steken nog meters boven de aarde uit. Ongeordend liggen of staan de beelden hier door elkaar in alle stadia van hun wordingsproces.
In de krater zelf bevindt zich ook nog eens zo’n legertje. In totaal bijna 400. Vanaf de rand gezien heeft het iets geks. Het kratermeer, grazende paarden, in de verte de zee, vogels en dan die zwijgende, starende koppen. In de bergwand liggen de beelden die nog niet af zijn. Slapend en wachtend. Als de slaven van Michelangelo gevangen in steen.
We blijven hier lang en laten de sfeer op ons inwerken. We praten een tijdje met een Engelsman van het eiland Man, die op doorreis is naar Nieuw Zeeland. Aardige vent. Hij leest later wel wat hij nu ziet, vertelt hij.
Een enorme belevenis zijn de moai van Ahu Tongariki, een aantal kilometers verder op. We hadden ze al zien staan vanaf de top van de Rano Raraku. Een breed platform met vijftien beelden naast elkaar, variërend in grootte van vijf tot meer dan zeven meter. We zien pas hoe kolossaal ze zijn als één van ons ernaast gaat staan en totaal in het niet valt. Voor de ahu is een open veld, waar nog een beeld voorover gevallen ligt. Achter het platform met de beelden strekt zich de altijd aanwezige oceaan uit. De magie wordt vergroot door de eenzaamheid van de omgeving.
We rijden langs het schiereiland Poike verder naar de stranden van Ovahe en Anakena. Op deze laatst plaats heeft Thor Heyerdahl ooit als eerste een moai opnieuw opgericht. Zonder gebruik te maken van moderne hulpmiddelen deden ze er met een groep van 10 mannen ongeveer 18 dagen over. Het beeld staat er nu nog steeds. Daarnaast is een ahu met vijf goed bewaarde beelden. Vier ervan hebben hun rode cilindervormige hoedjes of kapsels weer opgekregen. De figuren hebben altijd in het fijne zand gelegen waardoor de detaillering van handen, lange oren en neuzen nog duidelijk zichtbaar is. Ook zijn de ogen opnieuw ingelegd, wat ze nog nadrukkelijker maakt. Mata ki te rangi: ogen die het heelal in kijken.
We zijn zo vol van alle indrukken dat we aan zwemmen geen behoefte meer hebben. Via Puna Pau, de vulkaan waar de rode hoofddeksels gemaakt werden, rijden we terug naar Hanga Roa. We eten weer bij Mama Sabrina, een vriendelijke mevrouw, die alles wat we bestellen eerst bij de buren gaat kopen, alvorens het te bereiden.
De Fransen hadden ons uitgenodigd om naar een folklorische avond te komen. Als we, door een open deur, de hoela—hoela’s in de verte zien dansen lopen we gauw door. Dit is ons genre niet zo. Even later gaan we wel de fel neon verlichtte aula van de school binnen. Hier vindt een diploma-uitreiking plaats aan geslaagden van alle leeftijden. De vrouwen hebben feestelijke bloemenslingers in het haar. Veel familieleden. Zwoele James Lastmuziek â la Pacific. Onrustig geschuifel en geroezemoes van de aanwezigen, afgewisseld met enthousiast applaus. Spelende kinderen.
Na afloop slenteren we terug naar het pension. Er zijn teveel wolken voor een heldere sterrennacht. Later regen.
Zaterdag 20 december
Een wandeling naar Vinapu
‘s Morgens houden we het rustig. We gaan naar de souvenirsmarkt en bekijken het houtsnijwerk, waar de eilandbewoners nog steeds heel bedreven in zijn. De ceremoniële voorwerpen van vroeger worden uiterst precies nagemaakt. In een stalletje zien we een beduimelde en stukbekeken catalogus van een tentoonstelling die in 1990 in Brussel te zien was, over voorwerpen die allang door iedereen hier weggeroofd zijn. De foto’s dienen als voorbeeld voor de producten van nu.
Uiteindelijk gaan we om twaalf uur weer op pad. Het heeft vannacht geregend en het is bewolkt en benauwd. We lopen met lood in onze benen. We gaan eerst naar een grot met schilderingen, die we op een vorige wandeling gemist hadden. Er blijken alleen wat vage vormen en vlekken te zijn, die ons doen denken aan de Alzheimerschilderijen van Willem de Kooning. We blijven er een tijdje.
Als we verder lopen is de lucht opengetrokken, de wolken zijn weggewaaid en de zware atmosfeer is verdwenen. Het doel van de tocht is Vinapu, waar de oudste ahu’s van het eiland liggen.
Er zijn er twee. De ene is een rommeltje, de andere vertoont metselwerk met Inca—precisie. Grote blokken, die nauwkeurig in elkaar passen. We verbazen ons over deze manier van bouwen en vragen ons af hoe men er toe gekomen is. Volgens Thor Heyerdahl was het iets wat ze konden en later verleerd zijn, om zijn theorie te ondersteunen dat de oorspronkelijke bewoners van het Zuid-Amerikaanse vasteland afkomstig waren. Nu is deze opvatting achterhaald, maar er staat ook een a-typisch rechthoekig beeldje op deze plaats, wat overeenkomsten vertoont met vroege Inca sculpturen. De rest van de beelden liggen allemaal op hun gezicht, dus daar valt verder niet zoveel aan te beleven, maar dit alles bij elkaar schept die sfeer, die dit eiland zo bijzonder maakt.
We lopen de landingsbaan van het vliegveld onderlangs, in de richting van Vaipu, tot we weer af kunnen slaan naar Hanga Roa.
Onderweg passeren we nog één beeld zonder naam, die we dan maar Monsieur Jacques dopen.
Dit eiland heeft,hoewel klein, toch een aantal gezichten. Aan de zuidkant, in de omgeving van Hanga Roa, ziet alles er vriendelijk uit. Kleine stukjes grond die bewerkt worden, hier en daar wat bomen, landerijen. Midden op het eiland en tegen de kraterwanden liggen stukken bos. Het overgrote gedeelte is leeg. Veel paarden en koeien die overal los lijken te lopen. Op al onze wandelingen komen we steeds door verschillende landschapstemmingen. Van heel verlaten en woest tot vredige uitzichten. Van heel intiem tot weids en leeg.
In het dorp eten we tegenover Le Pêcheur in een naamloos restaurant. De stevige kokkin maakt alles op bestelling. Haar hoofd komt net boven de toonbank uit. De handen gemoedelijk onder de kin. Haar dikke kont dobbert op een laag krukje.
Erg ‘tropical’!

Zondag 21 december
Met een taxi naar Tongariki, lopend terug
We nemen een taxi naar Tongariki, waar de ahu met de 15 beelden staat. Een ritje van een half uur. Een oude man met een rode Nissan brengt ons zwijgend naar de plaats. Als we uitstappen rijdt hij verder. Met een ander oog en een ander gevoel lopen we nu rond. Het is niet meer de opwinding van het verzamelen van indrukken. Die hebben we al. De plek is bekend, we letten op andere dingen. Omdat het ochtend is valt het licht anders. Ditmaal staan de ruggen van de beelden in de zon. Door de lichtval zien we opeens graveringen op rotsen, op enige afstand van de beelden, die we niet eerder hadden opgemerkt. Vogelmannen, maskers, vissen en een schildpad. We zijn hier trouwens wéér alleen. Niemand. Vogels en het geluid van de golven. Via de weilanden passeren we Rano Raraku, de kraamkamer van de moai. De zwijgende half ingegraven koppen met hun in zichzelf gekeerde blikken trekken opnieuw onze aandacht.
Er loopt een oude weg van Rano Raraku naar de kust. Hierlangs liggen tientallen beelden op weg naar hun toenmalige bestemming. Voorover, allemaal in dezelfde richting. Alsof het transporteren van de gevaartes, opeens geen zin meer had. Veel bedrijfsschade van gebroken beelden. Om de figuren heen liggen steeds veel keien. Misschien waren ze nodig voor het vervoer. Het geeft het gevoel van een primitieve heilige weg, zoals van Luxor naar Karnak in Egypte, maar dan op zijn ‘Stille Oceaans’. Door hier te lopen zien we pas hoeveel ahu’s en moai er zijn. Het eiland ligt ermee bezaaid.
We nemen de weg naar Hanga Roa langs Monsieur Jacques. We groeten hem beleefd. We groeten alle beelden die we tegenkomen nog één keer. Morgen vliegen we terug naar Santiago.

Dit artikel verscheen in het blad De Nieuwe Maatschappij, jaargang 2, nummer 2 in 1998 van Arti et Amicitiae te Amsterdam

boven