Het gebied
Om mijn verwachting, die ik bij aanvang van mijn reis door Noorwegen had, te illustreren komt het schilderij Romsdalfjord, van Eilert Adelsteen Normann uit 1875, dat in het museum van Bergen hangt, nog het dichtst in de buurt.
De schilder Eilert Adelsteen Normann heeft in een bijna fotografisch, realistische stijl een groepje ‘burgers’ geplaatst aan de oevers van een donker fjord, waar het scherpe licht vrij spel heeft op de bergwanden.
De bezoekers zijn duidelijk een dagje uit of verpozen zich in de ‘vrije’ natuur. Zij betreden een bijna ontoegankelijke, superieure wereld. In zijn eenvoud is de besloten leegte van het fjord beangstigend en ongenaakbaar. De mens is hier nauwelijks op zijn plaats. Als je het schilderij van dichtbij bekijkt is het een melange van gedempte bruinen, verzadigd van toon en aangebracht met een paletmes. Zet je een paar stappen terug dan maakt zich een realisme van je meester waarbij je wordt meegezogen in de verwondering en grootsheid die de bezoekers op het schilderij in het echt ook beleefd moeten hebben.
Eenmaal zelf onderweg onderga je de rijke schakeringen van de fjorden na een tijdje ook. De aanblik is soms groots met donkere schaduwen en strelingen van licht, afgezet tegen een grijsblauwe lucht. De lonkende verten met rotsen en eilandjes maken snel plaats voor gesloten bergruggen. Omdat de hoogte van de bergen in werkelijkheid uitzicht naar open zee verhindert en de fjordenkust grillig is doet het water aan meren denken. Van een afstand hebben de bomen op de bergen veel weg van mossen, want diepte in de fjorden is moeilijk te schatten. Iets is al snel verder weg dan het lijkt. Spaarzaam ligt er sneeuw op de toppen en in de plooien van de hellingen. Het landschap is van een onveranderlijke schoonheid en na iedere bocht is er opnieuw een ander uitzicht met water, bergen en bossen.
De weerspiegeling van de bergen, reflecteert in brede banen op het water en de stilte is in volmaakte balans met de omgeving. De eenvoud en onnadrukkelijkheid doen de rest en verrukt denk je… oh, wat mooi… en ahh!… kijk toch eens… moet je dat zien!… geweldig!…
Bij een rivier is het de moeite waard even halt te houden en te kijken hoe twee beken zich samenvoegen tot een kleine stroom. De berkenboompjes aan de waterrand half in de leegte en aan de met mos en gras begroeide oever zijn vroeger eindeloos geschilderd. Evenals het opgeroepen ruisen van de kabbelende beek die niet veel later via een stroomversnelling tussen stenen, rotsen en bomen verder gaat. Dit alles roept associaties op aan de traditionele landschapsschilderijen van de Romantiek en is cliché geworden, maar wel een fascinerend cliché als je zelf met je schoenen in de zompige mosgrond staat.
De Reis
Een reis bestaat voor mij altijd uit ten minste twee belangrijke onderdelen. Ten eerste is dat de fysieke reis zelf. Die brengt opwinding, nieuwsgierigheid en onrust teweeg. Dit is het werkelijke moment van de ervaring. Het tweede aspect is de herinnering aan die reis. De herinnering slaat de belangrijkste indrukken op, vervangt op den duur de werkelijke beleving en geeft voeding aan dé intuïtie waardoor kunst ontstaat.
In zijn dagboek Leven als Ambacht schreef Cesare Pavese op 17 september 1943 het volgende:
‘ Te midden van de heuvels een vlakte, bestaande uit weiden en rijtjes bomen naast elkaar en doorkruist door brede plekken, in de septemberochtend wanneer een beetje nevel ze van de grond losmaakt, dat houdt je bezig door het duidelijke karakter van heilige plaats dat deze plek in het verleden moet hebben gehad. Op de open plekken feesten, bloemen, offers, aan de rand van het mysterie dat wenkt en dreigt van tussen de schaduwen in het bos. Daar, op de grens van hemel en boomstam, kon de god te voorschijn komen. De mythische plaats is niet de voor de individu unieke plek, die doet denken aan een heiligdom of iets dergelijks, maar eerder die met een algemene, universele naam, de weide, het woud, de grot, het strand, de open plek, die in alle onbepaaldheid alle weiden, wouden enz. oproept en deze alle bezielt met zijn symbolische huivering.
Hier ziet men opnieuw de terugkeer tot de kinderjaren die de dorst naar mythen kan lessen. De weide, het woud, het strand van de kinderjaren zijn geen werkelijke dingen te midden van de vele andere, maar eerder de weide, het strand zoals ze zich aan ons openbaarden in het absolute en vorm gaven aan onze transcendente verbeelding. Dat daarna deze transcendente vormen zich nog hebben verrijkt met opeenvolgende herinneringssedimenten heeft de waarde van een poëtische rijkdom en is iets anders dan hun oorspronkelijke mythische betekenis.
Samengevat, de ‘dingen die de plaatsen uit de kinderjaren uniek hebben gemaakte’ zijn één enkel ding: de vorming van transcendente beelden.
Is dit voldoende om de religieuze huivering te vervangen?’
Pavese definieert hier een moment van diepe ontroering. Aan dit dagboekfragment moest ik denken, toen ik in Sjkølden terecht kwam. Het dorpje ligt in het meest bergachtige gebied van Noorwegen en hier voltooide Ludwig Wittgenstein in 1914 de Tractatus. Aan de rand van een meer, vlak voor het Sognefjord en door bergruggen omringd liet hij de hut ‘Østerike’ bouwen, dat hij in 1921 voor het eerst betrok. Ver weg van de wereld zocht hij het kluizenaarschap, nadat hij eerder afstand had gedaan van zijn enorme vermogen.
De hut op de steile rotsen aan het meer, met het geluid van de watervallen op de achtergrond ligt aan de ene kant door bergen omsloten. Aan de andere kant kijk je uit over een meer met iets verder het weidse Sognefjord. De omgeving rond Skjølden heeft bijna alles wat het landschap je kan bieden. Het dorp ligt aan open water, waar rivieren in uitmonden en biedt de bezoeker veel mogelijkheden. Je kunt in de bergen tochten maken naar bergmeertjes en drassige vlaktes of nog hoger naar de besneeuwde velden in de gure kilte.
Dat Wittgenstein zijn keuze op dit afgelegen en vergeten oord heeft laten vallen heeft een bijzondere betekenis. In het toevluchtsoord van zijn zelfgekozen exil dacht Wittgenstein na over de waarde van zijn filosofie in verhouding tot de wereld waarin hij leefde. Het ruige gebied leent zich goed voor momenten van contemplatie. De afstand die Wittgenstein voelde tot de ander leek voor hem door de afzondering opgeheven, maar die kan tegelijkertijd ook een kwelling zijn voor de dolende ziel.
De fundamenten van de hut liggen er nog steeds en de plek wordt door bewonderaars regelmatig bezocht. Wittgenstein nam de roeiboot om er te komen en in de winter kon je lopen over het ijs. Wìj moeten eerst een stukje wandelen en daarna omhoog klauteren. De schaarse resten van de hut zijn voor de bezoeker bijzonder, omdat het weinige dat er van de hut over is wordt gecompenseerd door de gedachte aan de enorme invloed van zijn filosofie op ons denken. Dat besef geeft een plaats lading.
Edvard Munch
Noorwegen is ook de kunst van Edvard Munch. Munch komt voor mij nog het dichtst bij de stille verwondering die de natuur ons oplegt en bij hem herken je ondubbelzinnig de gevoelsmatige gelaagdheid van het Noorse landschap. Dat komt doordat zijn werk geworteld is in een rijke schildertraditie. Als kunstenaar wordt hij gedragen door een aantal schilders uit de romantische school, waarbij Lars Hertervig en Peder Balke meteen in het oog springen. Vooral in het werk van Hertervig herken je de kracht van de natuur als je die beleeft en niet alleen observeert, zoals Eilert Adelsteen Normann. De mentale kwellingen die Hertervig teisterden en de armoede die hem het werken bijna onmogelijk maakte, hebben fascinerend werk opgeleverd. Hij kon het zich op den duur niet meer veroorloven om olieverfschilderijen te maken en gebruikte noodgedwongen stukjes (pak-)papier die hij met zelfgemaakte lijm aan elkaar plakte en vervolgens met aquarelverf en gouache beschilderde. Zijn obsessieve kunst bracht hem postuum pas erkenning.
Het échte schilderen
Hertervig en Balke stonden met hun kunst in de symbolische wereld van de negentiende eeuw, Edvard Munchs werk symboliseert de vernieuwing in de kunst door zijn kleurgebruik en expressiviteit. De kernwaarde in zijn werk is de mystiek van de verbeelding, de herbeleving van wat hij gezien had. In Duitsland, waar hij lange tijd verbleef, voelde hij zich verwant aan het werk van Böcklin, Max Klinger, de muziek van Richard Wagner, de literatuur van August Strindberg en de filosofie van Friedrich Nietzsche. Die melange van romantische invloeden en de energieverslindende vernieuwingsdrang is kenmerkend voor zijn werk. Hij heeft in zijn werk duiding gegeven aan ervaringen die groter zijn dan de werkelijkheid.
Bij hem nemen zijn beelden mythische vormen aan en worden zijn schilderijen metaforen voor de spleen en het levensdrama van de mens. Munch wilde het échte schilderen: échte mensen, die ademen, lijden, voelen en liefhebben. De natuur speelt daarbij geen ondergeschikte rol, maar ondersteunt de melancholie en de diepe emotie die aan zijn werk ten grondslag ligt. De kracht die daar vanuit gaat overstijgt het gewone. Het mooie van zijn werk is dat de voorstellingen over de verbeelding van de beleving gaan. Niet alleen voor Munch zelf, maar de kracht van het werk grijpt ons ook aan.
In Parijs leerde hij het werk van Paul Gauguin kennen dat hem diepgaand beïnvloedde. Gauguin wilde niet schilderen wat hij zag, maar wat hij zich herinnerde. Dat uitgangspunt gaf betekenis aan de voorstelling (dit leidde mede tot het conflict tussen Gauguin en Vincent van Gogh).
Munch is zijn hele leven blijven sleutelen aan voorstellingen en compositievariaties (van ‘De schreeuw’ bestaan er bijvoorbeeld vier). Het bleek een vruchtbare bodem voor zijn eigen subjectivistische wereld en het obsessief zoeken naar de essentie. ’Ik schilder niet wat ik zie, maar wat ik heb gezien’, zei Munch daarover. De lege oorden met bomen, de spiegeling van de zon of maan op het water, wat figuren met hier en daar een huis vormen altijd het decor van een diepe gemoedstoestand. Vroeg of laat slaat die toe en voert ons mee naar een wereld die zich elders lijkt te bevinden. Wij ontkomen er niet aan dat die zich uiteindelijk, heel dichtbij, in ons eigen bewustzijn nestelt.
Omdat ik Munch’s schilderkunstige zoektocht kon verbinden met het land waar ik doorheen reisde heeft het werk van hem mij opnieuw enorm geraakt. Zijn kunst versmold als het ware met mijn eigen fantasie, omdat zijn verbeelding ònderdeel werd van die reis. De fjorden werden hèt fjord, een eiland hèt eiland, de bergen dè berg, een boom dè boom, de mijmering dè mijmering en de reis dè reis. Met Pavese in mijn achterhoofd, de toevallige ontmoeting met Wittgenstein en de Noorse kunst van Edvard Munch kreeg mijn reis langzaam vorm. De indrukken werden herkenbaar en dan is het ook zo.
Hoewel een reis soms jaren kan duren, een maand, een dag of in sommige gevallen zelfs uit enkele korte ogenblikken kan bestaan, ontstaat er voor mij op den duur een ‘plaats’ die Pavese in zijn dagboek beschrijft en die Munch ons in zijn schilderijen zo mooi laat beleven.
Ronald Ruseler
Noorwegen – 2015
Geraadpleegde bronnen:
– Ray Monk: Ludwig Wittgenstein – Portret van een gekwelde geest (1991)
– Lysets vannvidd – en film om kunstmaler Lars Hertevig. Gedramatiseerde documentaire van Karl Johan Paulsen en Pål Øie over het leven van Lars Hertervig (2013)
– het werk van Margreet Bouman uit 2011 – 2015
– Ensor, Hodler, Kruyder, Munch: pioneers of modernism, Museum Boymans van Beuningen, [1989 red. Talitha Schoon, Karel Schampers]
– Cesare Pavese, Leven als ambacht, dagboek 1935 – 1950 (1980)
[AFBEELDINGEN BIJSCHRIFTEN:]
1. Eilert Adelsteen Normann, Romsdalfjord, 1875, olieverf op doek, KODE Kunstmuseene i Bergen
2. Lars Hertervig, Landschap, 1902, olieverf op papier op triplex, 18 x 22,5 cm, Nationalgalleriet, Oslo
3. Peder Balke, Vuurtoren op de Noorse kust, 1885, olieverf op doek, 58,5 x 70,5 cm, Nationalgalleriet, Oslo
4. Edvard Munch, Melancholie, 1894-96, olieverf op doek, 81 x 100,5 cm, KODE Kunstmuseene i Bergen
5. Ronald Ruseler, Wittgensteins Hut, 2015, c-print, 11 x 20 cm