Met Jacoba van Heemskerck in het Frans Halsmuseum

deze tekst staat in de catalogus: ‘Liefde op het eerste gezicht- De begane grond’, De Groep / Frans Halsmuseum, Haarlem. De tentoonstellingsperiode was van 18-11 1995 t/m 11-2 1996

Open Veld VIII (6-delig), 1994-1995, gemengde techniek op panelen, ca 200 x 250 cm. Foto: Thijs Quispel

Een museum kan een goudmijn zijn. De diverse goudaders die je er aantreft, vormen op den duur een lint in een imaginair beeldarchief. Als sporen worden de linten met elkaar verbonden en roepen een eigen wereld op.
Zo bevindt zich ook in het Frans Halsmuseum een aantal werken die een vaste plaats in ‘mijn beeldverzameling’ heeft gekregen. Deze werken markeren als het ware mijn levensloop en de ontdekking van de wereld van de beeldende kunst.
Een van de eerste herinneringen aan het museum is een bezoek met mijn lagere, schoolklas. Een rondleidster wist spannend te vertellen over het drieluik van Gerard David, ‘De Kruisiging van Christus’. Het schilderij maakte diepe indruk op me.
Al weer wat later waren voor mij als middelbare scholier de ontdekking van Jan Mandijn’s ‘Verzoeking van de Heilige Antonius’ en Jan Mostaert’s ‘Episode uit de verovering van Amerika’ (gewoonlijk genoemd ‘Een West-indisch landschap’) een verrassing. Deze schilderijen speelden een rol in de onvermijdelijke ‘Jeroen Bosch-periode’ van een scholier met een verlangen en nieuwsgierigheid naar schilderkunst. De twee werken vloeien daardoor in mijn gedachten altijd als één geheel in elkaar over.

Jacoba van Heemskerck, ‘ VeIdweg aan de rand van het bos. Aan de einder het gebergte’, 1910, olieverf op doek 56 x 61 cm. Foto: Thijs Quispel

Als men mij de vraag stelt welk werk uit de collectie van het Frans Halsmuseum een duidelijk ijkpunt is voor mijn huidig kunstenaarschap, dan mag het schilderij van Jacoba van Heemskerck getiteld ‘Veldweg aan de Rand van het Bos. Aan de Einder het Gebergte’ niet onvermeld blijven.
In mijn beginjaren als kunstenaar kwam ik bij het nadenken over de vorm die mijn werk moest krijgen tot de conclusie dat stijlgebondenheid voor een schilder een beperking is. De idee, de bedoeling en de inhoud bepalen de vorm en de eenheid van het werk.
Een aantal schilders van de twintigste eeuw is voor mij altijd een voorbeeld geweest, zoals Barnett Newman, Mark Rothko, Willem de Kooning en Francis Bacon. Ik begon te zoeken naar een manier van werken waar niet alleen de methode van werken centraal stond. De uitdrukking en de bedoeling – ongeacht de aanpak – leek mij eveneens wezenlijk. Al werkend kregen mijn schilderijen ieder een vaste plaats in een groter totaal (de door mij zo genoemde ‘Open Velden’). Zij verwijzen als het ware naar elkaar.

De ontdekking van het schilderij van Jacoba van Heemskerck heeft bijgedragen tot het vinden van mogelijkheden en oplossingen. Haar schilderkunst ligt, kunsthistorisch gezien, in een periode van het zoeken naar een nieuwe schilderkunst. Voor mij is dit doek een schilderkunstige herkenning geweest en als zodanig belangrijk.