Oorlog en onderduik

Oorlogstijd

Hongerwinter
Mijn vader en zijn broer Frans werden bij een overtocht van de Maas door soldaten beschoten, maar bereikten ongeschonden de andere kant van de rivier.
‘In de Hongerwinter gingen Frans en ik schooieren. Wij waren nergens bang voor. Wij zaagden bomen om en sjouwden die stammen de gang door en stapelden het hout op stapels in de tuin…nee… in de oorlog hebben wij het in nooit koud gehad’

‘Frans en ik staken de Maas over. Er konden 5 fietsen op de roeiboot en dan bleven wij een week weg en scharrelden bij de boeren. Met zakken vol kwamen wij terug. Wij waren echt van die schooiers … schoffies die geen angst kenden …  Aan de Maas lagen de kolen opgestapeld en toen er niets meer lag zat er in de grond gruis en ingedrukte kolen. Met een schaar knipten wij een gat in het hek en achter een huisje verborgen wij ons tot een dienstdoende Duitse militair voorbijliep, op weg naar het water. Dat was wel een kilometer. Snel graaiden wij de kolen uit de grond en als hij terugkwam verborgen wij ons weer snel. 

De fiets
‘Op een dag was ik bij de boer en hadden ze mijn fiets meegenomen. 
– Wat ben je laat -, riep mijn moeder.
– Mijn fiets is weg –
Dan kreeg ik op toch mijn donder. Je fiets hoefde je in die tijd, nooit op slot te zetten en nu was die verdwenen.’ 
Een week later hoorde Chris van de politie dat de fiets was gevonden. De banden waren lek en nadat Chris de fiets had opgeknapt had hij zijn oude fiets weer terug.   

Onderduik
Na een oproep van Radio Oranje op 17 september 1944, met codebericht: “De kinderen van Versteeg moeten onder de wol”, legden 30.000 personeelsleden van de NS het werk neer. De staking viel samen met het begin van Operatie Market Garden.
Tijdens die spoorwegstaking is mijn vader ondergedoken. Hij bewoonde een donkere zolderetage aan de Nassaulaan te Haarlem. Alles in huis was donker. Heel donker. Het pand was van twee ongehuwde zussen, die er een streng katholiek geloofsleven op na hielden. (Na hun dood ging alle bezit van de dames naar de kerk).
Er waren redenen genoeg om altijd op je hoede te zijn, omdat je door de Duitsers ieder moment kon worden opgepakt en gevangen gezet of erger nog: doodgeschoten.[1] 

De waarschuwing
De buurman van de dames was NSB-er en had een winkel. Op een dag liet hij de vrouwen merken dat hij wist dat er een onderduiker op zolder zat. Diezelfde dag ging mijn vader er op hun aanraden snel vandoor. Hij fietste eerst naar zijn oom Chris, de jongere broer van zijn vader, die in Heemstede woonde en bij de Provincie Noord-Holland werkte. Bij hem en zijn vrouw mocht hij in het begin inwonen. Nu kon hij maar één nachtje blijven, en niet langer, want zijn oom had een gezin met drie jonge kinderen. Door de staking vreesde hij in moeilijkheden te komen, als uitkwam dat hij iemand verborg. Mensen waren bang en voorzichtig.
Later bleek dat de hospita’s de politie op bezoek hadden gekregen. Was de opmerking van de NSB-buurman een stille wenk geweest of het begin van verraad?

De vlucht 
De volgende dag ging mijn vader op de fiets verder naar zijn ouders in Schiedam. Het was een gevaarlijke tocht. Als je opgepakt werd stuurden de Duitsers je alsnog naar Duitsland.
Toen hij onderweg in de verte militairen aan zag komen moest hij snel wegduiken en zich met fiets en al verbergen in het riet van een sloot.

In Rijswijk klopte hij tegen Sperrtijd aan bij een willekeurig huis voor onderdak. Men verwees hem naar een ander adres. 
‘Ga daar en daar maar naartoe. Bij hem is het veilig’, werd hem geadviseerd.
Op dat adres woonde een politieman, maar die was niet thuis. De vrouw des huizes liet Chris binnen en propte hem ondertussen vol met verse boterhammen, die uiteraard goddelijk smaakten. 
‘Ik kan je onderdak bieden, maar dan moet je wel op het bureau in een cel slapen’, zei de agent. Vervolgens kreeg mijn vader dekens en eten mee. Die cel was een uitkomst, want als er inspectie kwam kon niemand hem iets maken. Chris was die nacht bij betrouwbare Nederlanders in goede handen geweest. De volgende dag fietste hij door naar Schiedam.

Oude politiebureau Kerklaan, Rijswijk

Razzia
In 1944 vond op 10 en 11 november in De Gorzen een grote razzia plaats. De Duitsers zochten naar mannen die niet waren komen opdagen voor de Arbeitseinzsatz. Ontsnappen was onmogelijk, omdat de wijk aan alle kanten was afgesloten. De toegangsbruggen bleken opgehaald. Als ze mannen vonden die zich verborgen hielden, dan werd je gestraft met inbeslagneming van persoonlijke eigendommen.

Chris en zijn broer Frans verstopten zich bij onraad razendsnel in de kruipruimte van de gang. Het luikje van die kruipruimte bevond zich onder het vloerkleed achter de voordeur. Met het vloerkleed erover had je niets in de gaten. Toen er bij de Ruselers werd aangebeld, riep moeder Anna, staande op het luik, dat er niemand thuis was. ‘Mein zoon ist al in Deutschland…. Arbeiten!’ riep ze de Duitsers toe. Vader Court zette de Duitsers eveneens op het verkeerde spoor. Zo ontkwamen Chris en Frans aan deportatie.


[1] Executie
Op de Dreef  werden op 7 maart 1945 vijftien, meest jonge, verzetslieden geëxecuteerd. Publiek werd tot staan gebracht en moest toekijken. Een ooggetuige beschrijft in het Haarlems verzetsblad De Patriot van 10 maart 1945:
Ik kwam aanrijden op de Dreef te Haarlem en moest plotseling stoppen op de hoogte van de drie schuilkelders. Ik moest van de wagen af. Twee weermachtswagens stonden op de weg, waaruit een twintigtal soldaten waren gestapt, die alle verkeer stopzetten en de mensen dwongen om als het ware een grote kring te vormen. En het volgende gruwelijke toneel met eigen ogen te aanschouwen. Acht mensen, alle jonge mannen, werden uit een van de auto’s gehaald en opgesteld op het rijwielpad, twee aan twee geboeid. Acht Duitsers, gewapend met machinepistolen stelden zich tegenover de slachtoffers. Geschreeuwd bevel, ratelen, knallen, gillen van afgrijzen, en daar liggen de acht lichamen over en door elkaar. Een der bloedhonden, een SS-luitenant, controleert zijn prooi en bemerkt, dat een paar der slachtoffers niet geheel dood zijn. Weer komen de Duitsers en maken hen als beesten met een genadeschot af. De moordenaars richtten niet eens behoorlijk en schoten veelal te hoog of te laag. Dit hele tafereel wordt door zeven andere lotgenoten aangezien. Nu worden zij naast hun dode kameraden opgesteld, bij deze mannen was een jongen met rood haar; hij stond fier rechtop. Op het ogenblik dat het bevel gegeven zal worden schreeuwt hij iets tegen zijn beulen; wat dat kon ik niet verstaan, maar ook zij vielen en werden evenals de anderen afgemaakt. Alle lichamen werden op een open wagen geladen en toen bleek dat een der slachtoffers nog tekenen van leven gaf werd hij weer afgeladen en doodgeschoten. Het was vreselijk, en altijd zal die jongen met het rode haar mij bij blijven, ik beschouw deze jongen als een symbool van het verzet.’ 
De SS-officier Stöver bracht een van de verzetsstrijders, die niet dodelijk was geraakt en nog “Leve de koningin!” had geroepen, alsnog met een hoofdschot om.

De Dreef in Haarlem met herdenkingsstenen en monument – gemaakt door Mari Andriessen (1949).