In Berlijn

de Mythische Afstand:72

De Mythische Afstand-1980

In het vroege voorjaar van 1980 reisde ik voor het eerst naar Berlijn. De stad maakte mij al lange tijd nieuwsgierig omdat ik er veel over gelezen had. Bovendien was Berlijn voortdurend in het nieuws doordat het niet alleen politiek interessant was, maar het bleek voor kunstenaars óók vruchtbare bodem. Berlijn paste in de Zeitgeist en de geheimzinnigheid die om de twee gescheiden werelden van West en Oost hing klonk aanlokkelijk. Het hotel waarin ik verbleef symboliseerde een stad die 24 uur per dag in touw was. Mijn kamer was ruim, zeer comfortabel en niet duur. In de hof klonk ‘s avonds muziek en op de verdieping boven mijn kamer was tot diep in de nacht een bordeel actief met gesmoord gestommel in het trappenhuis en dichtvallende deuren. De stad stond als een soort flipperkast non-stop aan.
De volgende ochtend wandelde ik door de buurt en wat mij nog levendig bijstaat zijn de twee violisten die op de hoek bij het befaamde Kranzler de nacht dronken ten grave droegen. In hen herkende ik de overgeleverde figuranten uit een verdampte en voorbije tijd. Eén van de eerste bezienswaardigheden die ik bezocht was De Muur. Als een stenen slang kronkelde die door een vermoeid verleden. Op diverse plaatsen kon je op een houten stellage naar het vergrendelde Oost-Berlijn kijken. Over een kaal niemandsland dat begrensd werd door dichtgemetselde krotten tuurde je naar de overkant waar het leven natuurlijk ook gewoon doorging net als bij ons. Door de kunstmatige grens zag je twee werelden en twee ideologieën botsen en hoewel ik mij in de gespletenheid, die de stad zo uitzonderlijk maakte wel thuis voelde, zag ik mijzelf ook als een geringde voyeur in een kooi.

Bij Armando
In Berlijn bezocht ik Armando. Ik vernam bij toeval dat hij er net was gaan wonen en via via kreeg ik zijn telefoonnummer. Na een paar dagen rondkijken in de stad belde ik hem. De volgende dag kon ik langskomen. Hij had een villa betrokken van een professor die voor een tijdje lesgaf in de Verenigde Staten. In de villa waren de wanden bedekt met plastic folie. De villa was zijn atelier en hier werkte Armando aan zijn Duitse avontuur. Wij raakten uitgebreid aan de praat over de gevolgen van de oorlog, de invloed van het Duitse culturele verleden nadien en de Romantische gedachte die een uitweg zocht. Het gesprek duurde veel langer dan gepland. Toen ik in de avond aanstalten maakte voor vertrek gaf Armando nog een paar toeristische tips, want de vijand was nog steeds zichtbaar. De stad had een paar symbolische littekens en dat waren ironisch genoeg de oude ambassades van Japan en Italië, maar ook die van het neutrale Zwitserland. Deze gebouwen waren tijdens de bombardementen en gevechten rond Berlijn in 1945 de dans ontsprongen en gespaard gebleven. De historische, vervallen artefacten lagen in de buurt van het frisse Bauhaus Archiv, hèt nieuwe symbool van kunstzinnig vrijheidsdenken en naoorlogse Vergangenheitsbewältigung.

Als student was ik mij voor Armando gaan interesseren, omdat hij in 1973 zijn Schuldige Landschappen in het Van Abbemuseum exposeerde. Niet zijn werk trof mij, maar zijn onderwerp; de Tweede Wereldoorlog en de verscheurdheid die al die jaren nadreinde. In de 60-er jaren waren de verhitte discussies en de nasleep van de oorlog op een hoogtepunt. In een 21-delige tv- serie ‘De Bezetting’ van dr. Loe de Jong werd op de televisie de geschiedenis, die mijn ouders hadden meegemaakt, uit de doeken gedaan en werden de verschrikkingen van de oorlog voor een groot publiek zichtbaar. Met mijn ouders bekeek ik alle uitzendingen, die een spannend jongensboek met familieverhalen veranderden in een serieuze en geschiedkundige aangelegenheid. Ik kon de huiveringwekkende beelden van de slachtingen in de concentratiekampen nadien niet meer van mij afzetten. ‘s Nachts teisterden jarenlang gestreepte zombies met skelethoofden in bruinige beelden mijn dromen waardoor ik angstig wakker werd en niet meer kon slapen. Ik ben over die dwanggedachten werk gaan maken. Door Armando bleek dat mijn belangstelling en interesse voor dit oorlogsverleden niet een particulier aspect betrof, maar dat het breder en in een kunstzinnig perspectief geplaatst kon worden. Wat voor mij klein was bleek groot te zijn. Dat was een ontdekking.

RR-in-Berlijn-1980

De Muur, 1980

Vice Versa
Tien jaar later bezocht ik Berlijn opnieuw. Als lid van de Haarlemse kunstenaarsvereniging De Groep deed ik 1991 mee aan een uitwisseling met Meisterschüler van de Akademie der Künste uit Oost-Berlijn. Een van onze leden, Jan Polak, had hen via zijn vriendin Ellen Siebert, van oorsprong een Oost-Duitse, leren kennen. De contacten die gelegd werden waren nog van voor de ineenstorting van de DDR. Op 9 november 1989 viel de Berlijnse muur en kwam er na ruim 28 jaar een einde aan de scheiding tussen West- en Oost-Berlijn. Na de Wende raakte het plan in een stroomversnelling en werd besloten tot een kennismakingsbezoek aan Berlijn. De schrijver Louis Ferron zou een stuk voor de catalogus schrijven. Jan zou met hem een paar dagen eerder gaan, maar hij was Louis ‘s nachts teut op straat tegengekomen en hij zag er niet best uit. Louis had zijn hond ’s avonds uit willen laten, was in het café beland en het beest daarna kwijtgeraakt. Hij stond versuft met een hondenriem in de hand en alles wees er op dat het verstandiger was om hem niet mee te nemen. Afspraken waren met Ferron sowieso moeilijk te maken, omdat hij ze vergat. Dit wierp de vraag op of het niet beter geweest zou zijn om toch Armando maar te vragen voor de tekst in plaats van Louis.

vice versa - 1991:72

Berlijn – 1991, Jan Willem Post, Ronald Ruseler, Jan Polak, Ellena Olsen, Hanns Schimansky, Fred Benjamins, Michael Reich, Rolf Biebl, Margreet Bouman, Eric de Nie. Niet op de foto: Stefan Th Wagner, Martin Golden, Mark Lammert, Joos Clijssen.

Dat weekeinde werden wij ontvangen door de curatoren van de Akademie en kregen wij een rondleiding op de diverse locaties. We belandden in ruimten waar ooit de maquettes van Albert Speer hadden gestaan voor het Nieuwe Berlijn en keken we naar de lege kleibak die Arno Breker & Fritz Cremer nog hadden gebruikt. De kale en ruime, maar kleurloze vertrekken hadden een sfeer die wij nu alleen nog maar kennen van Ilya Kabakov’s installaties en de schilderijen van Neo-Rauch. De rondleiders hoopten dat de gebouwen die zij beheerden behouden konden blijven voor de kunst, want hun toekomst stond ernstig op de tocht. Men was er gelaten onder en beschouwde het eigenlijk als een verloren zaak. Toch was niemand echt pessimistisch over de toekomst. Links- of rechtsom zou het wel goed komen, al was men ontstemd over alle goede dingen uit de voormalige DDR, die losjes overboord waren gegooid. In de Galerie am Pariser Platz werd een groepsfoto voor de catalogus gemaakt. Wij voerden dat weekeinde gesprekken met de kunstenaars waar we mee zouden exposeren over kunst, het werk, studiemethoden aan de academies en over het leven in beide landen. Berlijn had na die Wende een snelle metamorfose ondergaan. Ost was hip met leuke, nieuwe kroegjes en restaurantjes die kleurrijk afstaken tegen het afgebladderde communisme. De kunstenaars waren blij met de nieuwe omstandigheden, maar ze voelden zich gelijktijdig door Kanzler Kohl verramsjt.

 
Maandkoffer

‘Maand’, 1990 – 28 schilderijen in koffer ( Akademie der Künste, Berlijn 1991) voor de kleibak van Arno Breker & Fritz Cremer.

De tentoonstelling was mooi en bestond uit twee delen. Eén gedeelte was aan de Robert Kochplatz en de andere aan de Galerie am Pariser Platz. Toch werd het geheel met gemengde gevoelens ontvangen. Tijdens een debat betwistte men de urgentie van een uitwisseling met buitenlandse kunstenaars, want Duitsland was nu per slot één land. Waarom juist nu kunst uit Nederland?, vroegen kritische geesten. De tekst die Louis Ferron uiteindelijk voor de catalogus geschreven had viel bij de Berlijners slecht, omdat hij in een open wond had gegrasduind. Ferron vergeleek de beelden van Fritz Cremer met de Totalitaire Kunst uit de Nazitijd, met name die van Arno Breker. Hij vond dat de Nazikunst naadloos in die van de Communistische Volksrepubliek over was gegaan. Heiner Müller, de directeur van de Akademie der Künste wilde het artikel aanvankelijk niet plaatsen, maar bang als men was om, als van ouds, van censuur beticht te worden werd de tekst toch opgenomen. Men vond de tekst eigenlijk een gotspe. Juist Cremer had zich voor de kunstenaars die het moeilijk en zwaar hadden onder de dictatuur voor hun artistieke vrijheid ingezet. Bitter werd Ferron de uitspraak voorgeworpen van Constatin Brancusi: ‘Schaut die Skulptur, bis ihr sie seht!’. Laat je vooroordelen los, zei men, want waren het niet de gevluchte, voormalige Oost-Duitse kunstenaars geweest die de Duitse kunst zo grondig nieuwe impulsen hadden gegeven? De reacties in de pers hielden niet over, want er was te weinig aandacht aan de uitwisseling gewijd. Dat stelde de organisatoren na afloop van de tentoonstelling teleur, hetgeen maar weer bewees dat Ost buiten het discours stond. De verwarring over de Wiedervereinigung maakte indruk op mij, omdat ik Berlijn als levende geschiedenis aan mij voorbij had zien trekken. De Muur was weliswaar geslecht, maar hij had zich nu verplaatst naar het Hoofd.

001.schau-fenster1-1024x112

Am Tisch! – Schau Fenster 2013, Berlijn

Am Tisch!
In 2013 exposeerde ik opnieuw in Berlijn. Jan Kage, de diktator ( zo noemde hij zichzelf tenminste), die de scepter zwaaide over het Schau Fenster en Party Arty, een centrum voor creative bastards, vroeg het kunstenaarsinitiatief de-Passages om bij hem te komen exposeren, nadat zij elkaar tijdens de alternatieve kunstbeurs RE:Rotterdam hadden ontmoet. Toen de tentoonstelling vorm kreeg met als titel Am Tisch! Aan Tafel! deden daar kunstenaars aan mee uit een drietal landen. Hun kunst òp, vóór, ōnder en bóven lange tafels zag er theatraal en als een visueel aantrekkelijke dis uit. Tentoonstellingen in het Schau Fenster zijn uitnodigend, omdat je de etalage 24 uur per dag kunt bekijken. Dat is ook mooi voor de buurtbewoners, die uit alle windstreken komen en voor wie Berlijn hun thuis is. Daarom viel de expositie Am Tisch! volledig op haar plek.

De stad is na al die jaren definitief veranderd en heeft zich ontwikkeld tot een buitengewone Europese metropool. Die lijkt niet meer zo schizofreen als bij mijn eerdere bezoeken. Ik zag er meerdere malen het werk van Martin Kippenberger en ik moet, nu ik dit stuk schrijf, denken aan zijn beeld uit 1989 «Martin, ab in die Ecke und schäm dich». Deze zeer persoonlijke uitspraak van Kippenberger is voor mij metaforisch, omdat ik het idee heb overgehouden, na alle bezoeken aan de stad, dat er geen plaats meer is voor louter schuld en schaamte. Die begrippen zijn ondertussen veranderd van betekenis. Berlijn is een stad waar ik nog steeds graag kom en momenteel kan ik Berlijn, met alle andere grote Europese steden, niet anders zien dan deel uitmakend van een groter, een ànder, een Europees geheel. De Mythe die ooit over Berlijn bestond is daarmee voor mij Afstand geworden.

Maart – 2016
Zie ook:
En ook Felix Nussbaum – http://ronaldruseler.nl/wp-tekst/en-ook-felix-nussbaum/
Architectures derisoires – http://ronaldruseler.nl/wp-tekst/architectures-derisoires/

Armando ter herinnering-1999

Armando ter herinnering – 1999