Reisdagboek Figi – 2004
Margreet Bouman en ik bezochten in juli 2004 het hoofdeiland Viti Levu, van de Republiek Fiji. Het eilandenrijk is een archipel in Melanesië – Oceanië gelegen op het zuidelijk halfrond. Het bestaat uit meer dan 332 eilanden waarvan er 106 zijn bewoond. De grootste zijn Viti Levu, met als hoofdstad Suva en Vanua Levu. In het verleden ook wel de Kannibalen-Eilanden genoemd. In ons reisdagboek beschrijven wij ons korte bezoek aan het eiland Viti Levu.
Zo 24 juli 2004 – Van Brisbane naar Nadi
De shuttlebus haalt ons om 1 uur op bij de Yellow Submarine, een gezellig hippyachtig maar afgeragd hostel met graffiti aan de muur. Dit is het begin van een kort bezoek aan Fiji, hier 2772 km vandaan.
Als het vliegtuig in Nadi landt dan worden wij niet opgewacht met een bord waar ‘Bouman’ op geschreven staat, maar als Margreet de flyer van ons hostel toont, dat wij uit Australië meegenomen hebben, brengt een jongeman (handenschudden) naar een verzamelaar die ons straks bij de hotels zal afzetten. Weliswaar met een tussenstop, want onderweg zal een ander busje ons naar de eindbestemming brengen.
‘Same company’, verzekert de chauffeur ons, die verder geen haast heeft.
Het is ondertussen enorm gaan gieten. Van één regendruppel ben je meteen doorweekt en in het busje worden wij behoorlijk nat, omdat het water door alle gaten en kieren naar binnen stroomt.
‘Lot of rain today’, zegt de driver en dat is geen understatement. De bus vaart zo’n beetje Nadi binnen.
Bij aankomst vraagt een zachtaardige Indiër of wij gebeld en gereserveerd hebben. Wij krijgen de indruk dat de organisatie niet op onze komst gerekend heeft. We komen er niet achter. Nu beginnen wij te begrijpen waarom Margreet gisteren per telefoon zo moeizaam communiceerde, want het Engels is mede door de beleefde, verlegen houding van de jongeman niet te volgen.
Het hotel bestaat uit een verzameling grauwgele schotten en op de vloer ligt bobbelig niet op maat gesneden zeil. De deuren zijn zo smal dat wij er met de rugzakken nauwelijks door kunnen. Wij slingeren naar boven langs de slippery steps, zoals op de muren geschreven staat, terwijl het regenwater naar beneden stroomt. Het golfplaten dak maakt een hels lawaai. Op een grote binnenruimte met aan weerskanten kamers, schieten nieuwsgierig geworden Indiërs snel weg als wij naar onze kamer lopen. Die is zeer ruim. Een kleine tl-balk verlicht het geheel, maar het blijft er desondanks donker. Wij gaan terug naar de receptie, want er ontbreekt op de kamer het een en ander:
‘Do you have towels?’, vragen wij.
‘Ah, you don’t have towels? … They forgot’
‘And do you have sheets on the bed?’
‘Oh yes, but they forgot the sheets!’.
Omdat we even de benen willen strekken gaan we de belangrijkste straat van Nadi op. Main Street. Het is gestopt met regenen. Ons hostel ligt tegenover het BP-filling station met daarnaast een disco. Er hangen jonge mensen rond. Door het donkere, levendige straatleven met groepjes paraderende jongens en meisjes, de spekgladde stoep en het traag passerende verkeer beseffen wij dat we heel ver weg zijn en in een compleet andere omgeving zijn beland. Dit is Fiji – Ni sa bula.
Zondag 25 juli 2004 Van Nadi naar Vakaviti
Het is tot in de vroege uren onrustig geweest voor het hostel. Hoewel het nu dag is blijft de kamer donker en somber. Wel lekker geslapen.
Er wordt zachtjes op de deur geklopt.
‘Your breakfast is ready’, klinkt het gedempt.
Het ontbijt staat klaar in een raamloze kamer waar een bar in getimmerd is. Een latten raamwerk scheidt de barruimte en de bar. Gisteren lag een man languit op de bar te slapen. Margreet schrok zich rot toen ze op inspectie uit was en de man zag liggen.
Wij krijgen drie toastjes (?) met jam en thee. De verlegen Indiër vroeg er nog bij of we white thea wilden, tot we erachter kwamen dat dit thee met melk is … gedver … die nemen we maar niet.
Eén van zijn collega’s komt op ons afgestormd.
‘What are your plans… tell me your plans, so I can help’.
We vertellen dat we naar Vakaviti willen.
Nou dat kunnen wij natuurlijk wel doen, maar of het verstandig is vraagt hij zich af, want hij heeft special offers & low prices.
Ga naar dit & dat eiland … wait … & weg is hij … Komt niet veel later terug met een flyer plus fotoboekje. Het betreffende eiland lijkt op die foto’s één groot partyparadijs met maffe spelletjes en veel geouwehoer.
‘Nee geen eiland today’, roepen wij, maar Vakaviti.
‘OK… I don’t want to press you, but you should make a tour. You visit beaches, Fiji-village & have your own free time’.
‘Nee, dank u. Wij gaan naar Vakaviti’, benadrukken wij nogmaals en het wordt ook geen tour. We nemen de bus, leggen wij geduldig uit.
De man gaat na nog 1x proberen akkoord & belt het hostel van Vakaviti voor ons. We betalen hem alvast een deposit (?) voor de reservering & wij horen hem zeggen dattie ons met de bus tegen 2-en aflevert.
Wel verdorie… We willen gewoon met de bus & dat is het & dat blijft het.
Tijdens het inpakken van de spullen wordt er op de deur gebonsd.
‘Your tour is ready!’.
“We have no tour?!’.
‘No tour?’ … OK… No tour, Thank you!’.
Beneden zitten de gasten die ook naar Vakaviti willen, maar wel met de tour meegaan. Ze verzuchten dat we probably right zijn, als we zeggen dat we met de bus gaan.
Buiten op straat is het heel tropical. Een smalspoorlokomotief dieselt de drukke straat over en aan het eind van de straat ligt de kleurrijke Sri Siva Subramaniya Hindoetempel, die nog niet zo oud is en pas in 1984 voltooid werd. Bij het busstation komt iemand, joviaal en met uitgestoken hand, op ons afgelopen. Omdat het zondag is gaat de gewone bus sporadisch vertelt de man. De vorige bus is net weg, maar hij kan ons ook brengen. Hij blijft vriendelijk en wijst ons, als hij hoort dat wij met de normale bus gaan, nu hoffelijk de weg naar de bushalte. Hier blijkt dat de volgende al over 10 minuten vertrekt. We zwaaien hem losjes gedag, … no problem …!
Niet veel later zitten we in een derde-wereldbus. Beetje gammel, iedereen rammelend op elkaar gepakt. Je bent meteen weer thuis. De Figi-passagiers zijn veelal gezet en heel mooi. De Indische mensen eveneens en toch anders. Het landschap is onveranderlijk groen met af en toe een dorpje langs de weg. In een kleine stad pauzeert de bus een tijdje bij een markt. Hier stappen sommige passagiers over in bussen zonder ramen, met aan iedere kant zeildoek tegen de felle zon. Achter één van die zeilen zakt een hand naar buiten die pindadoppen laat vallen.
Ons hostel ligt aan een weg met meerdere accommodaties. Een prachtig lome hostess wijst het huisje dat wij gereserveerd hebben. Het ziet er sjiek en prachtig uit. Uiterst comfortabel en alles hagelnieuw. Aan de andere kant van de straat de zee.
Het strand wordt hier de Coral Coast genoemd, want het zand bestaat uit vermalen en uiteengevallen koraal met vormresten die je fantasie prikkelen. Dat geldt eveneens voor de dieppaarse schelpen en minuscule krabbetjes die zich zo snel verplaatsen dat zij als vederlichte vlokken over het zand lijken te waaien. Slakken met hun huisje op de rug hurken neer, lopen een stukje, daarna even zitten en … hup … dan gaan ze weer een eindje verder. Zandwormpjes schieten uit gaatjes in de grond en verdwijnen even zo snel. Het is een wonderlijke wereld met druk gekrioel. Dit geheel in tegenstelling tot de zwakke deining van het water en een stuk verder een witte gordel met kalme golfslag.
Het is heel fascinerend, omdat deze kust zo anders is dan we ooit eerder gezien hebben. Helder en zonnig.
Na de wandeling vallen we in ons huisje diep in slaap en worden wakker als het al donker is.
Bij de buren staat chicken-mushrooms en chilly-chicken op het menu. De bediening is uiterst vriendelijk, op het verlegene af.
Aan de rand van het strand mijmeren we bij het betoverende schouwspel van de vele, vele sterren en de rollende golven in de verte, beschenen door het zilveren maanlicht. Heerlijk frisse lucht.
Margreet leest verder in de Fatale Kust van Robert Hughes en ik schrijf in dit boek. De palmbladeren ruisen vredig. De zachte stemmen van de buren en af en toe een blaffende hond versterkt de rust die over ons komt. Voor het eerst geen stadsgeluiden en dat is een weldaad voor het oor.
Maandag 26 juli 2004
‘Do you have children?’, vraagt Wanna, de girl die ons gisteren naar ons huisje begeleidde en nu de kamer schoonmaakt. Op dit eiland is dit altijd de tweede vraag die volgt op de vraag waar we vandaan komen.
Wanna heeft twee kinderen, twee dochters. De oudste, bijna vier, verblijft bij opa en oma in Suva. En de jongste van twee is bij haar. Ze woont in de stad Sigatoka, hier 10 km vandaan. Suva is ver weg. Het klimaat daar bevalt haar niet erg, omdat het er altijd regent. Hier schijnt de zon vaker.
‘What do you for living?, vraagt ze, ‘Oh, ja? Haar broer maakt ook schilderijen … d.w.z. … He is on the University of the South Pacific’.
Hij heeft een door God gegeven talent, want hij zat altijd te tekenen, terwijl zijn vriendjes op straat speelden. Zijn zusters beklaagden zich vaak, omdat hij nooit wat deed, maar zijn vader verdedigde hem door te zeggen dat tekenen ook iets doen is.
Een buurman had een keer een tekening laten zien aan een leraar op de University of the South Pacific en toen had de docent tegen de buurman gezegd dat hij haar broer naar hem toe kon sturen. De leraar gaf de jongen papier en pen en vroeg iets te tekenen dat zomaar in hem opkwam, want de leraar vermoedde dat haar broer buurman’s tekening had nagetekend. De leraar was meteen overtuigd en enthousiast over het resultaat.
‘My brother has the talent given by God’, zegt Wanna trots. Nu studeert hij tot vreugde van zijn hele familie op de University met een beurs.
De regering heeft onlangs een systeem in het leven geroepen, waarbij de ouders iedere maand geld in een fonds storten als belasting, waardoor hun kinderen later gratis kunnen studeren. Voort de lagereschoolkinderen bestaat het systeem al iets langer. Nu zijn de kinderen in ieder geval op school, want vroeger hingen ze zomaar op straat niets te doen, haalden kattenkwaad uit en waren ondeugend. Nu is het veel beter. Wanna weet nu al dat haar kinderen straks ook kunnen studeren, want als haar broer de University of the South Pacific heeft afgerond kan hij organisatie-tekeningen voor de regering maken. Hij is zeker van werk en tegelijkertijd kan hij zijn schilderijen voor wel $300 verkopen.
Onderwijl haalt Wanna de zwabber over de vloer, heeft ze het bed gedaan en de badkamer schoongemaakt. Haar trage tred werkt weldadig voor ons eigen ritme. Wij krijgen de indruk dat zij niet ontevreden is en dat ze de toekomst met optimisme beziet. De mensen hier zijn platte-landerig aardig en ontwapenend. Daar schrikken je eerst een beetje van, want als stadsbewoner ben je eigenlijk altijd achterdochtig. Je bent geneigd om in oneliners en korte zinnen te spreken. Kort, effectief en zakelijk. Het uitgebreide verhaal van Wanna valt volledig samen met het rustige gangetje van haar werkzaamheden. Daar is veel tijd en ruimte voor.
Met de boemelbus, die om de 200 meter stopt, naar Sigatoka (Een echt Hergé-woord dat doet denken aan de strip De Manitoba Antwoordt Niet Meer). De stad ligt aan de monding van de rivier waar zijn naam aan is ontleend. Men noemt het een stad, terwijl het voor ons eerder een aangekleed dorp is. Sigatoka bestaat uit een cluster van huizen met in het centrum een markthal. Vrouwen proberen ons in hun winkeltje te lokken. Om de markthal cirkelen restaurants, supermarkets en straathandeltjes. In de verte gaat onder hevig gefluit een locomotief met drie wagons de straat over en sukkelt via de brug over de rivier het groene landschap in.
De namiddag brengen we lezend door aan het zwembad met wat andere gasten die liggen te bakken in de zon.
Margreet leest en wordt bruin.
Ronald zwemt en dat is lang geleden.
Apero op een grasveld voor het resort met uitzicht op de azuurblauwe zee. Veel wind. Echt eilandweer.
We koken lamsstoof en aubergineschotel
Avond: lezen, nadenken = suffen.
Dinsdag 27 juli 2004 Sjabbat en Kuva/ Lomo
Wij doen de hele dag niet veel. Vanochtend lezen we wat en drinken koffie bij het zwembad. Even zwemmen.
Vakaviti zit vandaag vol met backpackers uit alle windstreken.
Voor de lunch, 500 meter voorbij de roundabout, bezoeken we twee winkels, die aan weerskanten van de weg liggen. De winkel rechts is open en bestaat uit een hekwerk van gaas met een doorgeefluik. Als je de winkel wilt bezoeken nodigt de mevrouw je uit om door de deur te komen en je boodschappen uit te zoeken. We kopen brood, eieren en willen er fruit bij, maar bedeesd zegt de vrouw dat ze daar de prijs niet van weet. Haar man komt de zaak binnen en roept opgeruimd;
‘Hello Sir. How are you today. You want fruit? We have bananas for $1,-‘
‘OK geeft de bananen maar… nee … één pakketje is genoeg… dank u wel’.
Nadat we afgerekend hebben lopen we aan de overkant winkel twee binnen. Men opent hier eveneens het hek van de winkel, zodat we weer op ons gemak wat spullen kunnen uitzoeken. De mevrouw van de winkel bestudeert onze tas met boodschappen om te zien wat wij bij de overburen hebben aangeschaft.
‘What did you pay for the water?’
‘Two dollar fifty’
‘Two dollar fifty? They lowered the price! They asked $3,- In my shop it is always two dollars. In my shop everything is much cheaper. They have to pay the rent for a high price … $400,- … That’s why they ask more. European people pay more. In my shop (wuivend vingertje) … nooooo … In my shop it’s normal price. Tell everybody come to my shop. I tell everybody to buy in my shop, because I am cheap … Yes Sir!’.
‘OK’, lachen wij, ‘Tomorrow we’ll visit your shop’. Kopen twee ijsjes en twee flesjes bier.
Bij de naburige Arts & Craftsshop twee blockprints gekocht van de plaatselijke kunstenares. Tessa Miller Arts & Crafts heet ze. Echt werk met schildpadden erop. 1 voor C. en 1 voor Herman.
Wij lunchen op ons terras met brood en gebakken eieren, maar het pak wijn dat we gisteren kochten is oud en bedorven. De nasmaak heeft bepaald niet veel met wijn van doen. Bocht is het.
Na onze korte siësta klopt the other girl op de deur. Net als Wanna gisteren is ze lang van stof en neemt de tijd om te kletsen over haar werk in het hostel … Nee, we hebben geen kinderen … en zij is nog single, dus heeft zij ook geen kinderen. Ze komt oorspronkelijk van een ander eiland met een heel andere taal. Er zijn zoveel verschillende talen en dialecten dat je echt Engels (de officiële taal) moet spreken om in Fiji de weg te weten. De taal die hier gesproken wordt heeft ze zichzelf eigen moeten maken. Deze week is het hostel volgeboekt en zijn er veel mensen. Het leuke van de tourist-business is dat ze veel mensen spreekt en ziet. Zo logeerde vorige week in dit huisje een Koreaanse familie. Toen ze hen aansprak en vroeg of ze Engels verstonden … no, no. No English …, maar via hun 12-jarige dochtertje kon ze toch wat ervaringen uitwisselen, maar dat was wel heel moeilijk geweest. Very difficult … yes.
Ze vraagt of wij vanavond ook op de speciale dinermeeting komen … Oh leuk! …, want het is heel bijzonder met echt Fijian food … very special and you have to tell in your country about that. You will see.
Eerst even een namiddag wandeling op het strand.
Het diner met Fiji-eten met een speciaal voor ons bereidde drank is inderdaad bijzonder en zeer smakelijk.
Bij het zwembad heeft de staff een plek ingericht, waar vier jongemannen de yaqona, een plant die je overal in de Pacific aantreft tot een fijn poeder stampen. Dat wordt heel serieus aangepakt en met een schijnwerper kunnen wij het proces volgen. Plots is het namelijk donker geworden. Nu zitten wij met zijn allen rond een houten schaal en wordt het poeder met water vermengd. In de schaal vormt zich een bruine drab die omgeschept wordt met een houten kom. Kava kava heet deze drank. Nu is het de bedoeling dat wij in de handen klappen en ‘bula’ zeggen ‘out of respect’. Daarna weer in de handen klappen als wij de drank in één teug opgedronken hebben. Je hoort het houten bakje in één keer leeg te drinken. De geur van het hout en de droge, bittere smaak blijft lang hangen. Het plakt aan je verhemelte en op je tong. Wie de héle schaal leegdrinkt komt in andere sferen en dat voel je door je hele lijf. Voor ons blijven twee slokken wel voldoende. Kava kava is heel bekend op het eiland en uit beleefdheid wordt plant vaak aan een gastheer of gastvrouw geschonken.
De dames hebben op een plaatsje boven het zwembad een prachtige tafel met eten klaargezet. Alles is heerlijk. Er is vis, er zijn veel salades en er is vers fruit. Zoete aardappelen en voor zover wij weten eten wij voor het eerst cassave. Cassave smaakt niet echt specifiek en toch is het lekker.
Nadrink op ons eigen terrasje.
Woensdag 28 juli 2004
We overleggen wat het beste is om de komende dagen te doen. Nog een nacht blijven en een dag Suva bezoeken en de andere dag het dal van de Sigatoka-rivier in?
Bij de receptie reserveren we bij Wanna nog een dag extra. Het is vandaag warmer dan gisteren.
We besluiten naar de Naihehegrotten in het dal van de Sigatokavallei te gaan. Het duurt wat lang om op de bus te wachten en nemen een taxi (F$ 4.00). Eigenlijk zijn taxichauffeurs verschrikkelijke kerels die je bij voortduring proberen in te schatten;
‘Hoelang ben je hier?’
‘Wanneer ga je weg?’
‘Ik breng jullie naar Nadi voor $ 40,00’.
En als je daar niet op in gaat;
‘How late shall I pick you up?’.
Dan worden we chagrijnig en zeggen geen boe of bah meer.
Dan biedt onze chauffeur ons uiteindelijk aan om ons voor $ 6,00 naar Nadi te brengen wat belachelijk is, want de bus kost al F$ 10.
Liever de bus, denken wij, want dan ben je vrij en van alle gezeur af.
We lopen even door het stadje opzoek naar een postkantoor. Zien de bus rijden die we moeten hebben en rennen erachteraan. Maar de chauffeur zegt dat wij met een andere moeten (wat niet zo blijkt te zijn). De volgende bus gaat pas over een uur. Lunchtijd. In het restaurantje tegenover het busstation eten wij een flink bord chickencurry (M) en chickenchili (R).
De bus is gebrekkig, heeft geen ramen en als het regent zijn er een soort plastic gordijnen die neergelaten kunnen worden. De chauffeur begrijpt niet goed waar wij naartoe willen. Hij verkoopt ons toch maar een kaartje, dan zien wij wel. De rit duurt lang en gaat over onverharde wegen. Omdat er geen glas in de ramen zit stuift het stof onophoudelijk naarbinnen. Volgens de reisgids moet de rit ongeveer een uur duren, maar er zijn nauwelijks echte dorpen onderweg en ook geen borden. Het landschap is verder mooi, overal wonen mensen en overal in de vallei liggen akkers en veldjes. Alles ziet er tamelijk welvarend uit. We vragen op een gegeven moment of we er eigenlijk al zijn en of er nog een bus teruggaat. Dat leidt tot enige onduidelijkheid. Engels is hier weliswaar voertaal, maar onderling spreken de mensen Figi en het Engels begrijpen en spreken ze maar zéér ten dele. Net als wij denken toch maar uit te stappen, omdat het te ver teruglopen zal zijn als er geen bus meer gaat, verschijnt er een bord van het dorp Santabu plus de vermelding van de grot.
Na ervan verzekerd te zijn dat de bus om half vier weer terugrijdt (het is nu 2 uur) stappen wij uit.
Vanuit de verte worden wij meteen door een gezette vrouw aangeroepen. Ze verwelkomt ons en vraagt wat wij willen. De mensen zijn hier reuze open en vooral enorm nieuwsgierig.
Waar willen wij naartoe? Willen wij het dorp zien of de kerk?
De grot blijkt een half uurtje lopen, aan de andere kant van de rivier, vertelt ze. Ze wil graag met ons mee oplopen hetgeen we beleefd afwimpelen. Met een mengeling van verbazing en teleurstelling dringt ze verder niet aan. We lopen via een zijweggetje naar de rivier. Overal zijn wel mensen die je aandacht trekken door naar je te roepen of harde geluiden te maken.
‘Excuse me!’, roept een vrouw achter ons en als wij omkijken zwaait zij:
‘Bula’.
‘Bula’.
Bula, bula, bula klinkt het voortdurend om ons heen en als je langs een boerderij loopt, dan zie je niemand, maar uit het donkere gat van de openstaande deur klinkt bula. Grappig is dat.
De rivier is tamelijk breed. Een jongen die aan de overkant loopt, waadt er eerst tot aan zijn knieën doorheen. Later gaat hij zwemmend verder. Wij wagen de oversteek niet, ook omdat wij niet weten waar de grot zich exact bevindt. Bovendien is de tijd te kort om op onderzoek uit te gaan. We lopen terug naar de weg en wandelen richting Sigatoka. De bus zal ons wel inhalen en dan kunnen wij er mee verder.
Al snel passeren wij een boerderij waar een vrouw ons snel te gemoed komt.
‘Waar komen jullie vandaan? Waar willen jullie naartoe? Willen wij niet bij haar uitrusten?’.
Met een zekere verbazing en teleurstelling op haar gezicht als wij voorzichtig reageren, dringt ze toch aan even binnen te komen, dan kunnen op zijn minst een foto van haar en haar man te maken. Die legt snel een gehavend vloerkleed op de grond en een lap over de bank. De woning is vrijwel leeg, maar niet onverzorgd. Het ziet er netjes uit. Nadat de foto gemaakt is & bula, bula, gevolgd door handgeklap, stappen wij na een tijdje op.
‘Dit doen wij niet bij ieder huis hoor’, fluisteren we als wij onze wandeling vervolgen.
Dat is verder ook niet meer nodig. Gedag zwaaien wel, bij mensen die onze aandacht trekken.
Op schilderijen van de Hollandse school uit de laat 16e– en 17e eeuw zie je altijd wel een figuurtje of een groepje figuren op een landweg. Ze kunnen ook onder een boom zitten. Welnu deze scenes zie je hier ook. De weg is, voor je of achter je, altijd bevolkt met zo’n figuurtje. Groepjes eveneens. Eén vrouw loopt schommelend in langzame gang voor ons uit met een grote parasol losjes op de schouder. Er wordt heftig gecommuniceerd. Ook roept men onderling over grote afstanden naar elkaar of slaakt men kreten die in het stille dal op grote afstand nog te horen zijn. Uit de verte klinkt dan zonder dat je iemand opmerkt de reactie. Een megafoon is overbodig. Men houdt elkaar op die manier goed in de gaten en dat heeft veel weg van vogelgezang.
Uiteindelijk komen wij aan bij een winkeltje waar we een ijsje nemen en fris kopen. Buiten zitten twee bloedmooie meiden naast een wat oudere man op een bank. Tenminste … het lijkt op een bank.
Bij de winkel liggen twee planken op wat blokken hout. Er staat do not stand, OK op. De planken staan min of meer haaks op elkaar en hoewel ze 20 cm hoog boven de grond hangen zijn ze bedoeld om op te zitten. De oudere man interpreteert het woord zitten niet als werkwoord, want hij ligt uitgebreid op zijn rug met zijn hoofd naar de jonge vrouwen toe en neemt deel gesprek zonder zich verder te bewegen. Een praatje is snel aangeknoopt.
De hele situatie met de liggende man en de twee jonge vrouwen werkt op onze lachspieren, waardoor wij er ook ontspannen bij gaan hangen. Lacherige sfeer. Het ene meisje is 22 en haar cousin-sister 20 jaar. De laatste kan meteen de catwalk op met haar poppy-korte haar. De eerste heeft het haar ontkroest, waardoor zij er ook opmerkelijk eigentijds uitziet. De onvermijdelijke vragen volgen; of wij kinderen hebben, waar wij vandaan komen, hoe oud wij zijn en hoeveel wij verdienen. De sfeer is open en hartelijk. We besluiten hier de rest van de tijd op de bus te wachten en verder wat met hen te kletsen. Na ongeveer een half uur arriveert de bus. Zwaaiend springen wij op de bus, nemen als vrienden afscheid, roepen ook bula … bula en rijden terug naar Sigatoka. Ons gezelschap zat bij het winkeltje met de bushalte gewoon wat te zitten.
De bus terug van Sigatoka naar Vakaviti. Wij betalen $2 maar ontvangen geen kaartje en bij het uitstappen moet dat weer ingeleverd worden. Wij kunnen bij het uitstappen alleen niets tonen. OK … Ook goed. Inefficiëntie is de oorzaak. Alles gaat door elkaar; iets verkopen en iets geven, terugbetalen, iemand helpen, een ander eveneens terugbetalen en die tegelijkertijd van dienst zijn, iemand te woord staan en ons iets uit proberen te leggen, maar daar geen tijd voor nemen, om je vervolgens over te slaan met het buskaartje. Het komt allemaal wel goed, maar gecompliceerd en omslachtig is het alleszins.
Donderdag 29 juni 2004 – Naar Suva
De wekker gezet om op tijd de bus te kunnen nemen naar Suva. Suva ligt hier 130 km vandaan met een reistijd van 2 à 3 uur. We posteren ons om 9 uur bij de roundabout in afwachting van een bus die ons mee kan nemen. Het duurt niet lang of een grote luxebus stopt op ons teken. Het blijkt een charter te zijn met wat toeristen. Als deze even later stopt bij een luxeresort vragen wij ons af of we in een tour beland zijn. Aan de bijrijder vragen wij hoe of wat, maar het is geen punt dat wij meerijden. De bus gaat sowieso naar Suva en dat kost $10 ieder, een redelijk bedrag. De bus heeft airco, stopt nauwelijks en rijdt soepeltjes. De rit duurt inderdaad ongeveer 21/2 uur en voert ons door een prachtig gebied met aan de ene kant de kust, het water, de oceaan en aan de andere kant (soms aan beide zijden) een dicht regenwoud. Hoge bomen met daaronder ondoordringbaar gewas en bij doorkijkjes zie je soms water of moeras. Afwisselend zijn er stukken bebouwd land met in de verte niet al hoge bergen. Af en toe dorpen met verspreid staande huizen, vaak achteloos door elkaar gebouwd, soms enigszins geordend. In ieder dorp een kerk of tempel niet groter dan een woonhuis, alle smaken zijn vertegenwoordigd (rooms-katholiek, protestants, moskee of hindu). De mensen zijn ontspannen en lijken gelukkig met hun bestaan. Het ziet er ook niet armoedig uit.
Uiteindelijk komen wij aan in Suva. De meeste passagiers zijn onderweg bij hotels uitgestapt. Het hulpje van de chauffeur zegt dat zij ons om 4 uur weer terug kunnen rijden vanaf de Holiday Inn. De bus zet ons, heel chique, af bij het museum.
‘Kent u de route door het museum?, vraagt de vrouw die ons de kaartjes verkoopt.
‘Nee, wij zijn hier voor het eerst!’.
‘Oh ik dacht u hier eerder gezien te hebben’.
‘Ach, alle Europeanen lijken op elkaar’. Wij moeten denken aan Japanse prenten waar Hollanders steevast met rood haar en lijkwitte gezichten worden afgebeeld.
Het barst binnen van de schoolkinderen.
‘Vorige week waren hier 1100 kinderen’, klinkt het met enige trots.
Zoveel zijn het er vandaag in ieder geval niet.
De tentoonstelling is niet groots, maar is wel aardig. Er zijn vorken opgesteld voor het eten van mensenvlees. Borstplaten, sierraden, speren, knotsen om in de huishouding te gebruiken en knotsen om de vijand mee dood te slaan. Wat informatie met foto’s over de geschiedenis van dit continent. Het museum is klein maar fijn en stelt je voor verrassende vragen, want wat wij ons nog nooit hebben gerealiseerd is hoe men vroeger op de schepen is omgegaan met vuur en dat worden wij hier gewaar.
Er staan 2 mooie boten opgesteld die gebruikt werden door de Polynesiërs. In één zaal staat een forse catamaran van aaneen gevlochten bamboe. Op de taps toelopende onderbouw is een vlonder gebouwd. Ook van stevig bamboe. Op het plateau staat een kleine hut van riet, die er een beetje armoedig bij hangt. Op het voorgedeelte ligt een laag zand met stenen en een vuurplaats. Als je leest hoe men met deze schepen de Pacific heeft bevaren! De boot neemt de hele zaal in beslag en het is nog maar een kleintje. Er waren vroeger schepen bij die vier of vijfmaal groter waren en hadden enorme stuur-roerbladen. Dat men op een hoop zand vuur kon maken klinkt logisch, tegelijkertijd is de constructie een inventieve en verbazingwekkende uitvinding. Hoe ging dat op onze 16e / 17e-eeuwse zeilschepen toe? Hoe werd er bij hen gekookt en hoe maakte men vuur? Nog nooit bij stilgestaan. Het is fascinerend te bedenken hoe de volken hier de zeeën bevaren hebben en er hun weg vonden. In ieder geval reisden de Polynesiërs anders dan de westerlingen. Die navigeerden op coördinaten met een octant en later een sextant. De volken van de Pacific reisden niet naar eilanden toe maar visten eilanden op door reispaden te volgen.(1)
Vrijdag 30 juni 2004 – Van Vakaviti naar Nadi
Hé! … Waar is mijn groene poloshirt? Gisterenavond hing het nog aan de lijn. Heel vreemd. In onze kamer is het niet en de vuilnisbak voor ons huis ligt ook overhoop. Een raadsel. Vannacht was er een enorm geblaf van honden, lawaai en geschuifel … ik stond nog op het punt om vannacht op onderzoek uit te gaan. Nou ja … shirt verdwenen.
We wachten op de expres-bus naar Nadi. Onderweg moet de chauffeur nog even halthouden, omdat de versnelling niet wil doen wat de baas wil. Via een luik en met een ijzeren staaf wordt de versnelling weer in de goede stand gezet en kan de reis vervolgd worden.
Het Youth Hostel Sunseakers Hotel ligt op de weg naar het vliegveld net over de rivier en even buiten de stad.
Nadi is hectisch en heeft iets druks. In deze stad verzamelen zich de toeristen die Figi in- en uit gevlogen worden. Genoeg Arts & Craftshops en winkels met vrolijke zomerkleding. We kopen een leuke polo voor $10,-. In ieder geval mooier dan het verdwenen groene shirt. Voorlopig wel koud wassen om krimpen te voorkomen.
Op de markt vinden we nog een grappige collage met drie tekeningen erop. Toch op de valreep nog een Figi-souvenir.
Wandelen naar het postkantoor waar zich een lange rij gevormd heeft. Voor ons staat een jongeman. Hij draait zich om en vraagt;
‘Komt u ook de elektriciteit betalen’?
‘Nee wij willen postzegels kopen’.
‘Oh, dan moet u in die rij dáár staan’.
‘Nee hoor’, zegt de beveiliger die ons al die tijd in de gaten heeft gehouden, ‘Deze rij is ook goed’.
Na het gebruikelijke waar wij vandaan komen en of wij kinderen hebben en in welk hotel wij slapen, vertelt de jonge man dat hij van een ander eiland komt. Met de speedboot hier 11/2 uur vandaan. Hij is in Nadi om met zijn ouders de elektriciteit te betalen en om inkopen te doen. Ze logeren niet in een hotel, maar bij familie.
De mensen praten open en graag met je. Steeds word je door een gesprek overvallen. De taal waarin men spreekt klinkt ontwapenend. Na iedere vraag volgt … hè?! en als je dan jaja, zegt, antwoordt men nogmaals met … yes! Een beetje zoals Friezen bij ons praten.
Tussen het westen en oosten van het eiland bestaat veel animositeit, vertelt iemand ons later. Eigenlijk is het de rivaliteit tussen Nadi en Suva. Dat is al van oudsher zo. Bijna alles is in Nadi geconcentreerd. De goud- en nikkelmijn … Het internationale vliegveld … Maar in Suva spelen zij de baas.
‘That’s politics and it makes people angry at each other’.
In de late namiddag zitten we op het grote terras van het hostel in de zon, met uitzicht op de groen begroeide bergen. Tegen zessen wordt het haast onmerkbaar, doch snel donker.
Sunseakers Hotel – Avond op het terras
Sweet Shit … Zo staat de tweemans muziekgroep aangekondigd. Een van de muzikanten zegt dat wij geluk hebben, want ze gaan vanavond in dit hotel voor ons spelen. De man wijst met zijn wijsvinger naar de vloer om vervolgens de hand op zijn borst te drukken.
‘Jullie zullen niet geloven wat je hoort. Zo goed! Onze muziek is het beste dat het eiland te bieden heeft. Vroeger speelde ik met mijn partner in een band, maar nu spelen wij samen. Een band geeft problemen. Dan is de drummer niet op tijd, dan ontbreekt de bas. Mijn vriend maakt altijd grappen, maar ik ben serieus. Toch spelen wij goed samen. Ik ken meer dan 1000 liedjes uit mijn hoofd, hoewel ik nauwelijks kan lezen. Vraag straks gerust wat jullie graag willen horen. Vraag wat je wilt, want muziek geeft betekenis aan het leven. Wij spelen muziek van de fifties, de sixties, seventies, uptill now.’
Op hun reclamebord staat geschreven … STONE BAR … THEE ONE AND ONLY SWEET SHIT, LIVE JAM … TONIGHT: BLUE’S, ROCK, REGGER, SEXE’S SONGS.
Onze muzikant wandelt na zijn wervingspraatje omstandig weg.
“You know, I put shit in it to let people know how serious we are’.
Niet veel later vraagt zijn maat met een grijns waar the boss gebleven is, want hij heeft in het keukentje een grote schaal met eten voor hem gemaakt. Als wij na een tijdje op het terras willen lezen zitten ze nog te suffen onder de abri van stro. Omdat niemand verder om hun muziek verlegen zit taaien ze na een tijdje af naar een andere gelegenheid waar ze volgens hen, zeker $60,- each gaan verdienen.
‘Als het publiek naar de stad wil en ons niet wil horen … pffft … ook goed. Zij weten niet beter’, verklaart de boss bozig om het lege terras voor zichzelf te rechtvaardigen. Zijn maat lacht er opgeruimd bij en tilt de geluidsbox annex versterker mee onder zijn arm en gaat achter de boss aan die met hun 2 gitaren de gang van het hostel in is gesloft.
Zaterdag 31 juli 2004 – Van Nadi naar Brisbane
Sweet Shit dat gisteren hoog opgaf van hun muzikale talenten waggelt getweeën slaapdronken het terras op. Grof rochelen op de vroege ochtend is hun tweede talent.
Het is warm en benauwd vandaag.
Wij ontbijten met fris gemoed op het terras met een kop thee. Naast ons nemen twee nette dames plaats, gekleed in vrolijk groen-rode kleuren. Beiden met een grote haardos. Het zijn moeder en dochter. Ze komen helemaal uit Suva om vandaag een bruiloft bij te wonen. De zoon van de dochter is namelijk getuige.
‘Oh u zou dat moeten meemaken, want een bruiloft op Fiji is heel bijzonder … er is muziek en de mensen zijn allemaal zo vrolijk. Daar zou u echt bij moeten zijn’.
Verder vertelt ze dat twee Hollandse jongens met de vrachtboot van de maatschappij waar ze voor werkt, onlangs zijn meegevaren langs de eilanden van Figi. Het kostte hen niets en waren door iedereen gastvrij ontvangen. Ze waren erg enthousiast geweest … hè! … yes … !
De dames hebben ondertussen een grote kop koffie gekregen, maar moeten erg lang wachten op hun toast. Als de koffie al op is komt de barvrouw met het broodrooster aangelopen. Alles op zijn tijd en vooral op zijn eigen gangetje. Voor ons is het moment aangebroken om op te stappen en te vertrekken met de bus die ons naar het vliegveld brengt.
Tijdens het opstijgen zijn we vrijwel meteen boven zee met uitzicht op de vele eilanden die deel uitmaken van de Figi Archipel. Hagelwitte stranden omringen diepgroene, tropische bergpieken, met riffen waar golven op breken. Riffen zonder eiland. Wij vliegen over een betoverende waaier van eilanden richting Australië.
De vlucht naar Brisbane duurt vier uur en vanuit Brisbane gaan wij verder op onze reis down under.
(1) James Cook nam op zijn eerste reis (1768-1771) met de HSM Endeavour de Tahitiaan Tupaia mee als gids. Tupaia tekende voor hem een kaart die pas in 2019 werd ontsleuteld en begrepen. Reispaden maakte het mogelijk om eilanden ‘op te halen’. Dat had Tupaia weergegeven.
Zie ook: https://marcvermeersch.wordpress.com/2021/01/02/zeevaart-4-tupaia-een-buitengewone-polynesische-navigator/