De procedures bij de grens namen veel tijd in beslag. De beambten waren niet onaardig, maar al met al wachtten wij meer dan 2 uur voor alle documenten waren gecontroleerd, stempels gezet en formulieren uitgedeeld of ingenomen. De politie controleerde op smokkelwaar. Al met al viel het mee, alleen werkte door het lange stilstaan de airco niet, waardoor het bloedheet werd. Piepkleine vliegjes – knutjes – overvielen ons en prikten of staken met veel succes, hoe klein ze ook waren. Toen de trein om twaalf uur ’s nachts optrok doken we onze kooien in en vielen door de cadans van de trein snel in slaap.
Dag 1 – Aankomst in Ulaanbaatar
Op het station maakten wij kennis met Heshaj. Op haar gezicht lag voortdurend een glimlach. Ze was verloofd met een Duitse man, ook gids, dus kende zij Europa omdat ze daar met hem geweest was. Zij zou ons de komende tien dagen gidsen. Het regende en onweerde, toen wij onze eerste stop maakten in het Gandantegchinlen Klooster. Het was nog niet zo heel erg oud, maar lange tijd was het de enige tempel in de stad die was toegestaan. Het monument diende destijds als voorbeeld van Boeddhistische onderdrukking. Het was zelfs enig jaren gesloten geweest. Nu verbleven er ongeveer 150 monniken.
Het 25 hoge beeld van Avalokitesvara, dat stond ingeklemd tussen de muren en daken van de tempel, maakte grote indruk. Wij stonden onder de tweede versie en begrepen dat het eerste beeld was omgesmolten in de jaren 30 door de communisten. Dit was onze eerste kennismaking met de ingewikkelde geschiedenis van Mongolië.

Biddende monniken
In een klein gebedshuis naast de tempel waren monniken in gebed en kregen de jongens onderricht in de heilige teksten en het chanten. Er bestond voor hen een soort religieuze dienstplicht. De jongens waren soms vroom aan het werk, maar evenzogoed zaten ze niet op te letten of te geeuwen van verveling. Er werd voedsel geofferd en als de gaven waren opgehaald zette de voorzanger een tekst in en sloegen twee jongens op een grote trommel, een ander blies op een schelphoorn … en dan ging het van voren af aan.
Wij liepen stil om de gebedsruimte heen (altijd linksom) en bekeken de honderden poppen in boeddhahouding die achter glas stonden opgesteld. Sommige gelovigen bleven voor zo’n beeldje staan en lieten geld achter. Ritmisch klonk het ondertussen … ma … wa … ba … da … mawabada, mawabada … kling, klong … tooeeeet. En zo verder.
De grotere jongens hingen tegen de opperpriester aan of haalden iets voor hem tevoorschijn en dan weer wat anders … kling! … klong!, zei de trommel en … toeoeoeoeoeoet!!, zei de schelp. Daarop volgde een hels kabaal, dus oren dicht!
Heshaj vertelde dat het Boeddhisme veel toestond, zoals wodka drinken, van het leven genieten, seks en andere leuke dingen. Vandaar dat twee oppermonniken aan weerskanten van de deur gezellig op hun 06 zaten. Door de regen was het donker. We liepen sowieso door de plassen, want zo’n beetje alle daken lekten.
Museumbezoek en Kunst uit alle windstreken
In het Nationaal Museum werden wij in een overzicht ingelicht over de geschiedenis van Mongolië. De Turkse periode, de Bloeiperiode, de Koloniale- en Zelfstandigheids periode, daarna de Communistische periode (1924 – 1989) en uiteindelijk de Democratische periode, waar wij nu in zaten. Dat werd benadrukt door foto’s van opgewekte Pappa’s, Mamma’s en hun kinderen, die superblij waren met hun net verworven paspoort.
Wij verlieten de groep en bezochten het Museum Zanabazar van Schone Kunsten. Dat bleek een geweldige keuze. De collectie bestond vooral uit kunst van 18e – 20e-eeuwse meesters. We bekeken schilderkunst, beelden, tribale maskers en kostuums. De zalen met de oudste kunstvoorwerpen stonden gevuld met prachtige poppen en ruiters op paarden van keramiek. Hoewel gehavend hadden ze allemaal hun eigen karakter en gezichtsuitdrukking. Gegraveerde grafschriften, de epitafen, waren grafische meesterwerken. Omdat het verleden zo rijk is geweest aan cultuur en Mongolië nog steeds ingeklemd ligt tussen Rusland en China konden we uit de Xiongu-, Uyguurse- en Turkse periode de mooiste kunst bewonderen. Alle windstreken waren vertegenwoordigd en alles was even mooi.
Echo’s en visuele stemmen.
Het tijdens de communistische dictatuur vervolgde Boeddhisme was ruim vertegenwoordigd met een enorme variëteit sculpturen o.a. van Sita Tara, ook wel de Witte Boeddha genoemd. Hij is een belangrijke figuur uit het Tibetaanse Boeddhisme. We zagen Bodhi Stupa, onze verlichte Siddhartha Gautama en de Vijf Dhayani Boeddha’s. Dat waren de vijf Vajrayana Boeddha’s van de Wijsheid (Sanskriet).
Er is gruwelijk huisgehouden toen de communisten het land in hun greep kregen en er is op grote schaal gemoord en cultureel erfgoed verwoest, vandaar dat er grote aquarellen van verloren gegane muurschilderingen hingen. De meeste uit het begin van de 20e-eeuw, zodat je enigszins contact kon hebben met de echo’s van het verleden.
Deze visuele stemmen bevatten grote bladen vol plaatsen, straten en tuinen. Ommuurde steden met heuvels in de verte. We bestudeerden gestapelde ruimtes met een voorkant, maar tevens een gekantelde diepte. Vóór en boven tegelijk. Het probleem van de ruimte-uitbeelding werd opgelost door gelijktijdigheid in de composities.

De voorstellingen bevatten veel decoratieve patronen en telkens als er iets naar de werkelijkheid uitgebeeld moest worden was het altijd verfijnd realistisch. We zagen heel precies uitgewerkte miniaturen over kwaadaardige wachtersgoden die het Kwade en duivels moesten afschrikken, stempeltechnieken op rijk-bewerkte stoffen, fragmenten van papierwerken en Tangka’s – opgerolde kleden met priesters die in het midden stonden. Er waren schilderingen van goddelijke tuinen met minuscuul uitgewerkte dieren, wolkpatronen en gloeiende lijnen van vuur die om een Heilige slingerden. De duivelachtige wachters waren ronduit een wonder. Hun gedecoreerde koppen hadden een huid van kralen. Op hun kronen stonden altijd vier schedels. Het was te veel om te onthouden, maar onze buidels met beelden en herinneringen waren op het eind goed gevuld. Foto’s maken, tekenen, opschrijven en niet vergeten.
Wij lagen er die dag vroeg in, want om zeven uur zouden wij Ulaanbaatar verlaten voor een lange tocht naar de Gobiwoestijn.

Dag 2 – Van Noord-Gobi naar Zuid-Gobi
Buiten stonden al vroeg vier busjes voor ons klaar. Mongolië telt 3 miljoen mensen waarvan de helft in Ulaanbaatar woont. De hele stad was één file en het netwerk van smalle straten kon zoveel verkeer niet aan, dus stond alles stil. Pas na anderhalf uur sloffen raakten wij aan de rand van de stad en op een geasfalteerde tweebaansweg naar het zuiden verzamelen de busjes zich bij een tankstation.
De busjes hadden iets weg van ons Volkswagenbusje. Het waren Bukhanka’s, Russisch bonkig, hoog op de wielen en ze zaten supersimpel in elkaar, zoals een Lelijke Eend. Van een dashboard was geen sprake, want we zagen alleen slangen en kabels. Bovendien leek voor ieder wiel een versnelling te zijn. Kortom een echte auto, die geschikt was voor barre streken.
Heshaj was trots op haar land
Heshaj zat voorin naast de chauffeur en vertelde, terwijl het landschap geleidelijk veranderde van groen en heuvelachtig naar rotsachtige woestenij, dat de boerenfamilies met hun vee door het land reisden.
‘In de zomer zoeken de ze de hogere gebieden op met minder wind en in de winter de lagergelegen dalen met weinig sneeuw. Het kan hier in de winter wel – 40 ˚C worden, als de wind onverwacht opsteekt is dat niet zonder gevaar. In de zomer wordt het als snel 20 of 30 ˚C. Jullie zullen in heel Mongolië geen omheining vinden. Iedereen kan trekken, rijden en lopen waar men wil’.
Ze was trots op haar land en het was er zo mooi, want alle streken van het land hadden hun eigen karakteristieken.
‘Je kunt aan de smaak van het vlees proeven waar het vandaan komt. Paarden-, kamelen-, geiten- en schapenvlees is olieachtig van smaak, maar het gras dat ze eten bepaalt de kwaliteit’.
Vervolgens vertelde ze het verhaal over een Nieuw-Zeelandse boer, die stomverbaasd was over de schapen die uit zichzelf konden verwollen en dat zag je nergens ter wereld.
Wij moesten gniffelen toen ze zei: ‘Het nomadische zit ons allemaal in het DNA. Tijdens de zomervakanties gaan we allemaal op pad en slapen in Gers. Ulaanbaatar is dan uitgestorven’. Daar hadden wij niet veel van gemerkt, toen wij de stad verlieten. Kon zijn dat iedereen op avontuur ging, net als wij.
Dag 3 – Baga Gazryn Camp
Wij overnachtten in het Baga Gazryn Camp. Eenmaal weer op de geasfalteerde weg reden wij door gaten en hobbels. Echt aangenaam was dat niet. Onze chauffeur besloot de weg te verlaten en koos volkomen zijn eigen pad. Dit reed eigenlijk wat prettiger. De andere busjes waren uit zicht. Omdat we voor ons gevoel kriskras door de woestijn crosten werd de ervaring van de eindeloze leegte nog groter. Wij voelden dat hier nergens, maar dan ook nergens mensen op een vaste plek woonden.

Het landschap leek een vorm van Minimal Music waarin wij ritmisch meebewogen met de cadans van het busje, opeens dacht je hé, het is hier anders. Van plat groen naar grijs en rotsachtig met lichte glooiingen. Na een spectaculaire tocht kwamen wij ’s middags aan bij Tsagaan Suvarga – ofwel Witte Stupa. Hoge kliffen, geërodeerde rotsen, prachtige aardkleuren, rood, groen en uitkijkend over een eindeloze vlakte. Met wind, harde wind. Onze lunch nuttigden wij beneden in de beschutting van een rots en het toilet was gewoon in de open lucht.
Op weg naar onze volgende logeerplek Khanbogd wilde een van de busjes niet starten. Het andere busje kreeg ook problemen, dus moest er geduwd worden. Een automobilist schoot nog te hulp. Geen paniek … gebaarden de chauffeurs, … hoort erbij, want deze wagentjes zaten zo in elkaar dat je overal meteen bij kon. Probleem snel opgelost.
Dag 4 – Van Khanbogd Camp naar Govin Bayanburd 2 Camp
Zonder het echt te beseffen waren wij 2000 meter geklommen en de busjes reden nog eens 500 meter extra de vallei in. Ze hielden halt bij de ingang van het Nationaal Park. Dat bleek de reden waarom we tijdens de wandeling zo kortademig liepen te hijgen, toen wij naar het hoogste punt van de berg liepen. Daar lag nog een beetje ijs en sneeuw.
De contrasten in het landschap en de geleidelijkheid van overgang naar kleur (donker, zand, oxide, groen), glooiingen, vlaktes, wind, luchtwervelingen, af en toe een kadaver, heel warm … oef … en lekker fris in de schaduwen, waren enorm. De wandeling liep geleidelijk omhoog en de spleet tussen de rotsen vernauwde allengs. Water droop of hing aan de smalle wanden van de kloof. De wolken in de staalblauwe lucht daarboven maakten het af … of … née … eigenlijk waren het de donkere gieren die hoog boven de berg op de wind heen en weer wiegden. Heshaj keek ook omhoog en volgde hen. ‘In onze taal noemen wij deze gieren – de gier met de baard’,

We glibberden nog een stukje over vieze zanderige sneeuw. De warme stenen lagen als knikkers verzonken in het ijs en de sneeuw. Wij klauterden nog een eindje door de smalle spleet, voorbij een nauw bochtje met sneeuw en ijs, tot alles hetzelfde werd, dus keerden wij om. Het was er zo relaxed, dat wij graag langer waren gebleven om te mijmeren en weg te dromen.
Tijdens de afdaling stopten wij bij een vader met zijn zoon. Zij kerfden en tekenden met een mesje fijnzinnige dieren uit de omgeving op een platte steen. Naast hem stonden ook beeldjes met daarop een gesneden steenbok geplakt, de woestenij trotserend. De vader heette Lhagva en wees naar de steen en wees naar de bok en wees met zijn arm de omgeving rond, naar de bergen en noemde er allemaal namen bij … Wij kozen het mooiste beeldje uit, dat Lhagva zorgvuldig inpakte … kon er niets mee gebeuren. Zo … in de rugzak … weer een kunstwerkje en aandenken rijker.

Als stormruiters over de vlaktes
Met onze stoere autootjes scheurden wij de berg af en als stormruiters reden de Bukhanka’s bijna toonloos de vlaktes over. Links, rechts en achter ons zagen wij de stofwolken van de razende busjes. Wij konden ons de oude tijden voor de geest halen, toen de Mongolen nog te paard deze vlaktes overstaken. Wij hielden halt bij een kleine nederzetting aan de voet van een zandduin van Zuid-Gobi en werden uitgenodigd plaats te nemen in een ruime Ger.
Zo’n ger zat vernuftig in elkaar. Het aantal palen bepaalde het type of de grootte en kon uit twee-, vier- of zes palen bestaan. Binnen een uur zette men een tent op. Zo snel ging dat. In huis was de vrouw de baas. Bij binnenkomst liet zij rechts van de ingang haar keukengerei zien. De vrouwen sliepen ook rechts. Links was voor de mannen en aan de noordkant stond een altaar en een tafel. In het midden was de stookplaats.
‘De mannen mogen blij zijn dat wij vrouwen goed voor ze zorgen’, vertelde de vrouw des huizes, ‘Zij geven ons hun geld en dat stoppen wij in het huishouden. De mannen passen op het vee en zoeken de juiste plaatsen op om te bivakkeren’.
Er ging een soort yoghurt rond … Lekker? … mwah … De herderin demonstreerde hierna hoe ze vilt maakte. Dat gebruikte ze werkelijk overal voor. Kleding of isolatie van de wanden tegen hitte en kou.
Razendsnel wreef en perste ze de witte wol tot een stevig papje en haar zoontje maakte daar bolletjes van. In 15 minuten stonden er 2 lollige babyslofjes klaar. Iedereen verbluft. Naar de winkel lopen duurde langer.
Wij lummelden wat rond en kwamen tot rust tussen de dieren, terwijl de chauffeurs lekker lagen te pitten … zo mooi en stil was het …
Natuurlijk beklommen wij een duin en hadden we een goed overzicht op een oase met palmbomen, een stukje verderop. Het rulle zand liet nauwelijks sporen achter na onze klimpartij, want alles verwaaide meteen, zodat de natuurlijke rimpelingen onze voetstappen wegpoetsten. Net als de golfslag aan zee die de waterlijn iedere keer ritmisch glad trok. Heel apart.

Onze chauffeur Toya reed ons verder. Het land weer in en weg van het zand. De woestijn strekte zich in de verte uit in eindeloosheid. De autootjes hobbel-de-bobbelden over het lage stekelige grasland waar de kamelen zo gek op waren. Soms passeerden we de elegant wiegende kuddes. Van dichtbij hadden ze onaangename koppen, maar in de verte bleven ze exotisch mooi om te zien.
Bayan Zag
‘Surprise!’, riep Heshaj, toen we bij Bayan Zag stopten. Onlangs was bij de rotsformatie het fossiel van een dinosaurus gevonden. Het fossiel zou spoedig afreizen naar New York. Dit was de plaats waar in het begin van de 20e eeuw de eerste fossiele dino-eieren gevonden zijn. Nu is het een vindplaats. We hadden geen puf meer om de geërodeerde richels te beklimmen en verbaasden ons onophoudelijk hoe veranderlijk het landschap was. Tijd om alle indrukken te verwerken.

‘Is het hier nu een hotel of een camping?’, vroeg een reisgenoot, toen we onze ger kregen toegewezen. Wij hielden het erbij dat we op deze uitgestrekte kale vlakte in een Gertel waren beland.
Wij hadden geen zin meer om met de groep naar de zonsondergang te gaan kijken en dachten terug aan de wildernis in Australië, waar we de sunset met champagne beklonken. Omdat het die dag toevallig Ron’s Day was vierden wij dat voor de halve prijs met een vol glas. De aboriginals noemden hun land: The Land of Story en The Land of Knowledge. We moesten ook denken aan de zonsondergang van Nemrud Dagi, met de reuzenkoppen van goden en koningen, in het centrum van Turkije, maar dat was al heel lang geleden en wij waren toen nog jong.
Nee, die avond bleven wij liever thuis. In het donker zaten we voor onze tent en zagen in de verte koplampen bewegen over het bultige land. Soms verdwenen de lampen achter een heuvel en werden groter en feller naarmate ze dichterbij kwamen. De terreinwagen leek te stoppen voor ons kamp, maar trok verder richting het zwakke licht van de uitdovende horizon. Wij volgden de rode achterlichten. De auto boog af en leek te keren, maar loste uiteindelijk op in de onmetelijk, diepe nacht.
Dag 5 – Van Bayanburd naar Camp Secret of Ougi
Toen wij vertrokken werden wij, als altijd, door het hotelpersoneel uitgezwaaid. Dat was de gewoonte in Mongolië. Een mooi ritueel van gastvrijheid en welgemeende vriendelijkheid. De eerste ochtendstop was in een bos … nou bos … het was dat Heshaj een karig begroeid, stukje land aanwees en riep:’ Welcome to our forest Ongiin Khiid.’

Officieel maakte het bomenbos onderdeel uit van een vergroenings- en klimaatprogramma van de overheid. Je zou het zo over het hoofd zien, omdat de boompjes nèt manshoog waren en geen geheel vormden met de rest. Ze stonden laag bij de grond en kropen bijna om te overleven. Het knoestige hout was, droog en dor-grijs. Bladeren ontbraken vrijwel, maar in plaats daarvan hadden ze een stekelige bast. In de droge aarde was het ieder voor zich. Kortom, de boompjes deden er alles aan om in dit extreme klimaat niet het loodje te leggen. Pas na bestudering vielen de uitzonderlijke vormen op. Net of iedere boom getergd, maar ook krampachtig overeind probeerde te blijven. Dit was bodybuilding. De wortels gingen over in hoekige takken – net onze afvoerpijpjes en buisjes in het gootsteenkastje – om de kans te vergroten adem te halen. Deze bomen sliepen niet zoals bomen gewoon zijn te doen … ze worstelden.
Verder ging het … de busjes bereikten een steppe zo plat als een pannenkoek. Die moesten we doorkruisen wilden wij ons einddoel halen. Na een tijdje raceten de busjes, met een snelheid van 100 km per uur, naast elkaar voort. Het ritme van de aangejaagde motor en de tikkende banden over de geribbelde ondergrond verdoofde ons. Holy Moly … Dit was kicken … Was dit echt? … We keken elkaar aan en zeiden dat we dit hopelijk nooit zouden vergeten. Als ruiters jutten de chauffeurs hun motoren op tot het uiterste. Meer dan een uur raasden wij voort … verder … verder, over de steppe, ver voorbij de einder.

Zo snel als wij ons verplaatsten door deze kosmos van zand en stenen, zo snel minderden wij vaart en vormden wij weer een konvooi over kuilige weggetjes.
We naderden ons kamp Secret of Ongi aan de rivier Ayan. De vallei was groen. Hier bevonden zich ook de resten van een oud kloostercomplex uit de 15e-16e eeuw. In de 30-er jaren is het door de sovjets vernield, met honderden dode monniken tot gevolg. Het complex werd langzaamaan weer herbouwd en heel voorzichtig ontstond er weer iets van een soort heiligdom. Om de vier weken kwamen monniken langs om shakra’s te zingzeggen en om de tempel spiritueel van energie te voorzien.
De hoofdman / opperpriester was onlangs overleden en in een jongetje uit de gemeenschap herkende men al snel de reïncarnatie van deze oude man. Dat ontdekte men door hem drie voorwerpen te laten kiezen en er bijbehorende vragen over te stellen, die alleen de overledene kan hebben geweten. Het kind had men naar Tibet gestuurd om daar opgeleid te worden.
Omdat de snelheid deze middag uit de reis was gehaald kwamen we tot rust op een zonneterras van het kampement. We maakten een ommetje langs de rivier en passeerden andere kampeerders die hun tenten hadden opgeslagen langs het water. Toen wij omkeken merkten wij dat we quasinonchalant gevolgd werden door de huisgeit. Het dier bleef op korte afstand, maar geaaid wilde het niet worden. Daar hadden wij veel plezier mee, want op de terugweg stond-i stil, mekkerde om aandacht, om ons uiteindelijk toch achter ons aan te lopen. Weer terug in het kamp, deed-i zich tegoed aan de struiken naast onze ger. Lollig beest. Nazit voor ons huisje met sprookjesachtige zonsondergang.

Dag 6 – van Ohgi naar Orghon Camp. De Orghan Vallei
Net als gisteren hebben wij een korte dag met slechts één onderwerp en dat zijn de graven van Orghan Valley. De chauffeurs reden weer straf over de kronkelpaden, hoewel … er was geen weg, wel een route. De Furgons kozen soms ieder voor zich een wielenspoor, om zich even later weer samen te voegen als dat ging. Toya en zijn collega’s waren de eigenaren van de busjes en onderhielden ze als huisdieren. Iedere dag werden spleten en kieren gedicht tegen het zand, de assen en stangen gecontroleerd en alles werd dagelijks opgepoetst om ze bestendig te maken tegen de krachten die de ruige omgeving op hen uitoefende.
‘Hier verlaten wij Gobi’, vertelt Heshaj, ‘Zopas reden wij door zand en struiken, maar straks is er alleen nog het lage steppegras’. Het werd ook wat drukker met gers, verspreid over de vlaktes. Er werden kuddes gehoed en de eerste kuddes met Yaks dienden zich aan. Dat waren grote behaarde, buffelachtige koeien met breed uitstekende horens. Hun vacht zwabberde mee op het ritme van hun tred. Ze loeiden niet als koeien, maar op lage toon klonken ze … HHumm … HHumm … HHumm. Het geluid van een grote trom … Hhum.

Wij stopten even later bij drie aan elkaar gekoppelde zeecontainers. Daar kon geluncht worden. Het eten in Mongolië bestond altijd uit verrassingen. Op tafel stond het brood en jam meestal al klaar en dan kwam er nog iets bij; eieren met worstjes òf soep en/òf runderstoof met daarna nog kippenpoten tot er gezucht werd dat het zo wel genoeg was. Boven ons eettentje hingen gieren die aasden op achtergelaten botten of ze kloofden aan een poot van een of ander beest. Dit knooppunt van wegen was ook voor de gieren een lucratief plekje.
Met onze neus in een poel.
Wij gingen de Orghon Vallei binnen, een ruig gebied vol kuilen en plassen. Plotseling vloog de Furgon met zijn neus een diepe poel in. Iedereen vloog als een korrels hagelslag naar voren … KNAL …Toya schrok er ook van. Met zijn voorwielbekrachtiging trok hij de wagen die in het water stak weer los. Zo … Dat was even schrikken. Het gebeurde voor je er weet van had … Bham!

Na onze neus in het water stopten wij bij graven uit de bronstijd. Locatie betoverend. De stenen platen stonden schots en scheef in een soort vierkant. Op een steen waren nog petrogliefen te herkennen. Op de nederzetting liepen verschillende kuddes rond. De merries met jongen stonden vast, om de veulens dichtbij te houden.
Drie schattige meisjes bemerkten dat we hen in vizier hadden en gingen allemaal trucjes doen om te laten zien wat ze wel niet konden. Ze hinkelden heen en weer … hup, hup, hup …bijna vallen …, nee, toch niet … hupsake nog een keertje. De kleinste van het stel kreeg het nog niet echt onder de knie, lette niet op en viel steeds tegen de andere twee aan. Een jongetje salueerde van trots toen wij een foto van hem maakten.
Het kampement was erg primitief. Wandelen naar de rivier langs bossages en riet. Aan de overkant dreven de boeren yaks naar een kraal. Met lasso’s werden een paar kalfjes gevangen, zodat de kudde snel volgde. Wij lieten de kachel aanmaken door een provodnik, want het was fris tot koud. Truienweer. In een mum van tijd was het bloedheet. Voor het slapengaan yak-yoghurt. Heerlijk karnemelkachtig. Door het knapperend vuur in een mum van tijd in slaap.
Dag 7 – van Orkhon Vallei naar Khar Khorin
Het kamp was zeer eenvoudig. In onze ger leerden wij de authentieke overnachting kennen, want de vilten tussenlaag was meer een verzameling vodden dan de mooi aangeharkte ger’s waar we tot nu toe in sliepen. Het enige toilet voor de mannen bleek in reparatie. Hoewel er gisteren heel even warm water was leek het er voor deze dag niet in te zitten, dus zat er niets anders op dan een Katzenwäsche aan een kraantje buiten. Door de warme kachel en de eenvoud van het geheel voelden wij ons prima. Heerlijk heldere ochtendzon.
De Orkhonvallei was groot en drukbezocht. Niet dat het overvol was, integendeel, maar langzaamaan kwamen wij meer in de bewoonde wereld. Ulaanbataar kwam in zicht met meer dagjesmensen om zich bij de Orkhon Waterval (Ulaan Tsutgalan) te verpozen. Dit natuurfenomeen ontstond ongeveer 20.000 jaar geleden door vulkaanuitbarstingen en aardbevingen. De lavastromen en rotsen vormden de huidige rivier, de vallei en de waterval. Het was tevens een belangrijke archeologische vindplaats.
Van bovenaf gezien stroomde het water als een gewone rivier door het land tot het plotseling 25 meter diep de kloof inviel. Wij klauterden in een groepje naar beneden. Het gestolde lavagesteente contrasteerde met het witte schuim van de waterval. Oaseachtig met struiken en bomen. Twee heilige steenstapels met blauwe doeken omwikkeld versterkten de combinatie tussen natuur en spiritualiteit, terwijl de families net zo goed foto’s van elkaar maakten. Alles liep heerlijk door elkaar.

Wallpaintings from the stoneage
Op weg naar andere oorden passeerden wij een enorm gebeeldhouwde schildpad en zijn bonkige karakter maakte een vriendelijke en gemoedelijke indruk. Dit beeld markeerde in vroeger tijden, samen met nog drie soortgelijke, de stad waar Dzjengis Khan woonde. We hielden halt bij petrogliefen.
Volgens Heshaj waren dit, ‘wallpaintings from the stoneage’. ‘Dat is wel heel lang geleden’, stelde iemand verveeld vast en toen er een swastika ontdekt werd, was de vraag, wat een hakenkruis in godsnaam, op die rots deed. Een ander zat met zijn camera een slang achterna. Om de bocht van het pad, achter een rots en in de beschutting, stond een ger met een kleine omheining. Twee boerenkinderen vlogen van angst hun huisje binnen toen zij ons opmerkten en lammeren schrokken mekkerend op, toen wij over het hek keken. In de zon droogden dierenhuiden. Beneden de rivier en glooiend grasland.
In de avond passeerden wij een naburig gerhotel. Op de toegangspoort stond ICK MONGOL. Dat vonden wij leuk. Later leerden wij dat het Sterke Hun betekende. De dag eindigde melig door de lange rit. Grapjes en reisverhalen en verhalen over films, muziek, maar vooral plezier om guilty plessures.
This is a disaster
Plosteling brak de pleuris uit. Iedereen had net zijn plaats gevonden toen het ongelofelijk begon te onweren en te plenzen dat het niet meer gewoon was. Het personeel plaatste snel overal pannen, emmers, teilen en grote kookpannen, want in de receptie van het restaurant, waar ook de toiletten waren, regende het binnen nog harder dan buiten. Het licht viel uit en op de tast moest je je weg vinden naar de uitgang. Onder een overkapping van de lobby zochten wij ons heenkomen om droog te blijven.
Een meisje van een jaar of 13 riep in onvervalst Amerikaans;
‘This is a disaster!’.
Ze droeg een modieus, strak leren motorjack en bleek de dochter van de bazin van het hotel. De familie was op bezoek uit Ulaanbataar vanwege de vakantie, maar ook om mee te helpen in de zaak.
Het meisje vertelde dat zij, naast Engels, Spaans en Koreaans leerde. Ze deed ook Chinees, want het was per slot ‘our neighbour country’. Ze ging toen de regen minder werd weer naar binnen om mee te helpen met het hozen, want men sleepte nu teilenvol water naar buiten.
Onze tent was ook ondergelopen. De sombersten onder ons vreesden dat alles de rest van de reis drijfnat zou blijven. Dit werd niks. Zo erg was het ook weer niet, want toen het even later nadruppelde rende het hotelpersoneel alle gers langs om het zeil op de vloer droog te moppen. Een ander stak onze kachel aan, waardoor het in een mum bloedheet was en wij in een sauna zaten. In het restaurant bevestigden wij onze vriendschap met groepsgenoot Sönke uit Duitsland.

Intermezzo: Sönke
Sönke was een voormalig Zivilingenieur uit de oude DDR. In zijn hoogtijdagen werd hij veelvuldig uitgezonden om in voormalige Aziatische Sovjetlanden bruggen en kanalen te bouwen. Hij heeft in Noord-Korea gewerkt, in Vietnam, Cambodja en andere voormalig bevriende DDR-landen. Vanuit Beijing zou hij verder naar Vietnam vliegen om daar zijn avontuur met een andere treinreis voort te zetten. Hoewel niet de enige Duitser in ons gezelschap was hij een behoorlijke éénpitter en druk met zijn eigen dingetjes, waardoor hij veel miste. Dan dit weer … dan weer dat. Mopperend probeerde hij daarna zijn informatieachterstand in te lopen. Sommigen uit de groep konden zijn dwarse aanwezigheid niet uitstaan of werden gewoon gek van hem.
Toen hij met pensioen ging had hij tegen zijn vrouw (die ernstig ziek was) gezegd:
‘De helft van mijn leven blijf ik bij jou, je schilderijen, atelier en exposities … plus je vrienden en de andere helft van het jaar is voor mij. Deze reis is de andere helft van het jaar … Sie ist damit nicht ganz einverstanden’.
Toen wij onze eerste reisgenoten in onze coupé verruilden voor Sönke – het lag niet aan ons zeiden ze, maar ze hadden nieuwe vrienden gevonden en weg met deze man – las hij ons het gedicht Stufen van Herman Hesse voor. Zijn levensmotto.
Stufen
Wie jede Blüte welkt und jede Jugend
Dem Alter weicht, blüht jede Lebensstufe,
Blüht jede Weisheit auch und jede Tugend
Zu ihrer Zeit und darf nicht ewig dauern.
Es muß das Herz bei jedem Lebensrufe
Bereit zum Abschied sein und Neubeginne,
Um sich in Tapferkeit und ohne Trauern
In andre, neue Bindungen zu geben.
Und jedem Anfang wohnt ein Zauber inne,
Der uns beschützt und der uns hilft, zu leben.
Wir sollen heiter Raum um Raum durchschreiten,
An keinem wie an einer Heimat hängen,
Der Weltgeist will nicht fesseln uns und engen,
Er will uns Stuf´ um Stufe heben, weiten.
Kaum sind wir heimisch einem Lebenskreise
Und traulich eingewohnt, so droht Erschlaffen;
Nur wer bereit zu Aufbruch ist und Reise,
Mag lähmender Gewöhnung sich entraffen.
Es wird vielleicht auch noch die Todesstunde
Uns neuen Räumen jung entgegen senden,
Des Lebens Ruf an uns wird niemals enden,
Wohlan denn, Herz, nimm Abschied und gesunde!
‘We are becoming friends, right?’, merkten wij op,‘ … Are we getting in your system now?’.
Sönke moest lachen en bevestigde dat dit wel eens het geval kon zijn …
Op een avond klampte Sönke ons bij het diner aan en vroeg wie die man was die achter ons zat. Hij was zo boos over diens onbeschofte gedrag aan tafel. Hij had vriendelijk een theezakje gevraagd en dit werd hem zomaar toegegooid.
“Zo …. Jij Thee!’.
De man, K. geheten, pikte ook eens Sönkes lepeltje in en hardop kauwend zei hij met malende kaken:
‘Niet vragen … Doen’.
Of je nu arm of rijk bent, hoffelijkheid is bij de meesten een natuurlijkheid, anderen kunnen het leren, maar er zijn er bij, arm of rijk, die het nooit zullen leren.
Het groepje rond K had geboekt, omdat zij Floortje Dessing op tv hadden gezien, alleen duurde haar reis drie kwartier. Deze was saai en veel te lang. Eigenlijk leken zij gewoon thuis te zijn gebleven en deel uit te maken van een Dokumentarfilm.
“Ha, ha , ha …’ lachte Sönke hartelijk,’ Ja, ja, genau … das verstehen sie nicht … Man reist um andere Menschen kennen zu lehrnen … und zu VERSTEHEN … Ronald, deine Frau und die anderen sind freundlich und reden miteinander und werft nicht wie dieser Mann einander etwas zu’.
Sönke was een bijzondere man. In Beijing namen wij met een ferme handdruk als vrienden afscheid.
Dag 8 – Erdene Zu Klooster en Kharkhorum Museum
Het klooster van Erdene Zuu en de voormalige hoofdstad van het land, was door de Sovjets helemaal met de grond gelijkgemaakt – It was a genocide -. De laatste 20 jaar werd de kloosterstad langzaam weer opgebouwd. Toen wij het terrein opliepen maakte het complex meteen veel indruk op ons. Alles liep zo’n beetje door elkaar; toeristenbezoek, commercie, familie-uitjes en de vele bezoekers die zich spiritueel laafden in de gebedsruimten.
De tempels waren overdadig in hun eenvoud. Onze kennis en iconografisch besef van alle prachtige kunstschatten liet ons in de steek. Om alles naar waarde te schatten liepen en keken we gulzig rond, meer was niet mogelijk. Naast de tempels waren nissen met prachtige Tangka’s. Zo mooi … Onthouden waar het kon, bestuderen als we terug in Nederland waren.
Bij het monnikenhuis en de tempel stapten wij de Middeleeuwen in. Mongolezen met lange leren jassen en laarzen met sporen, een oud echtpaar met O-benen van het paardrijden en rondhangende figuranten als in een film over een magistraal verleden. Wij raakten er bewogen van. Er ontbraken woorden, bang om dit allemaal te vergeten.
In de tempel weer een voorzanger met twee jongetjes die met elkaar kletsten en tussendoor heilige teksten murmelden. Kastenvol met geelgroene gebedsteksten. Veel blauw ook. Verzadigde kleurenpracht te over op deze heilige plaats omhuld door het wit van met goud bekleedde stupa’s.
Het kleine maar fijne Kharalkhorum Museum gaf een mooi overzicht van onze reis en complementeerde de tocht die wij de afgelopen dagen gemaakt hadden. In grote vitrinekasten werd het leger en de stad Erdene Zuu van Dzjengis Khan gereconstrueerd. Zijn enorme gerwagen stond als een spin in het web opgesteld. Op ons kamp stond zo’n replica nagemaakt. Mooi om te zien zo’n antieke uitvoering van een caravan.
Ons kamp lag niet ver van de stad en halverwege Ulaanbaatar. Hier namen wij afscheid van Heshaj. In augustus ging ze trouwen met haar Duitse fiancee. Ze zouden een eigen bedrijf starten en haar familie verwachtte nu eindelijk kinderen.
Avondstemming, om 10 uur slapen.
Dag 9 – Naar Ulaanbaatar
Onze reis door Mongolië kwam ten einde. Zo voelde het tenminste, want de highlights lagen achter ons. De busjes reden weer terug naar Ulaanbataar. Sönke had naast de chauffeur plaatsgenomen en kletste hem, in het Russisch, de oren van de kop. Onze Duitse medereizigster C. was bang dat hij Toya uit zijn concentratie bracht met zijn verhalen.
“In Germany they don’t talk to the driver … RUHIG bitte Sönke … ’, riep ze angstig toen wij onrustig van kuil naar kuil, over de steppe hobbelden, maar niemand reageerde. Water en vuur die twee.
Wij waren vroeg opgestaan die morgen, omdat wij niet alleen naar Ulaanbataar terugkeerden, maar ook nog eens anderhalf á twee uur in de stad vooruit moesten zien te komen. Het werd op de weg steeds drukker en mooier werd het er ook niet op, hoewel de overgang tussen stad, dorp en land niet echt groot was. In de stad stond het verkeer helemaal vast. Ondanks de drukte was er toch nog even tijd om de stad in te gaan, bovendien moesten er voor de treinreis naar Beijing inkopen gedaan worden.
Museumbezoek
Wij bezochten eerst het Centraal Dinosauriers-Museum van Mongolië. Niet groot, wel de moeite waard, omdat wij op de vindplaat geweest waren. Mongolië was grootleverancier van dino’s, net als Patagonië en Arizona. Er stonden twee exemplaren opgesteld die ongeveer de grootte hadden van een forse olifant. Voor de rest leken ze op fiks uitgevallen kippen of salamanders. Vandaar dat er een kausuaris – een soort grote, agressieve struisvogel – naast stond, om aan te geven dat dit eigenaardige beest de catastrofe, die de dino’s getroffen had, overleefd had.
Wij kwamen tot de conclusie dat wij als mensen qua grootte niet echt uit de toon vielen. Blijkbaar is er bij ons op aarde een limiet aan levensvormen en dat was ongeveer die van een olifant of walvis. Groot, groter, grootst kan niet gezien de aardse omstandigheden. Beesten die boven kathedralen en wolkenkrabbers uit toornden kwam je alleen in Fantasy- of Science Fictionfilms tegen.
Bij de uitgang vroegen wij een meisje – type studente – dat wat Engels sprak de weg naar de National Art Gallery. Ze verwees ons een blok verder naast het State Palace.
Het enorme plein voor het paleis was het toonbeeld van communistisch Brutalistisme . Dictatoriaal en indrukwekkend. Tussen de twee vleugels stond een, bijna koninklijk, bronzen beeld van Dzjengis Khan. Dzengkiz Khan was de bulldozer onder de heersers, maar deze keer was hij weergegeven in een zithouding, vergelijkbaar met die van president Lincoln in Washington. Voor het enorme bouwwerk poseerden bruidspaartjes, groepjes toeristen en kantoormensen liepen op de majestueuze trappen het paleis in en uit. We staken het plein over en betraden het Nationale Museum.
KHAS GOYOL – een soort TEFAF
In het museum werden wij vriendelijk ontvangen. Wij moesten sloffen aantrekken (???), die waren natuurlijk veel te klein en de neuzen scheurden meteen stuk. Veel soeps was het niet, maar de zalen met schilderijen en beelden van communistische heldenverering onder een dictator waren wel interessant … de kunst uit die periode hing er zonder gène en dat was wel goed eigenlijk. In Europa speelt de discussie of je alle kunst-standpunten van de vorige eeuw moet tonen of niet. In de westerse wereld is de opeenvolging van alle kunststromingen de stijl van de 20e eeuw geworden, maar daarmee is niet alles gezegd. Het was een ideologie met geloof in de toekomst.
De kunst die wij bekeken werd ongetwijfeld vervaardigd door idealisten die hun enthousiasme over de nieuwe tijden ten volle konden uitdragen. Het is van alle tijden dat er kunstenaars zijn die zonder probleem meeliften voor brood op de plank. Dan viert opportunisme en cynisme hoogtij. Tijdens de dictatuur stonden kunstenaars in Mongoliè ook voor de keuze hoe zij hun talent wilden, konden of mochten inzetten.
Als klap op de vuurpijl was er een expositie over gouden en zilveren sierraden, van paardenzadels met zilverbeslag tot een zilveren set met de gerwagen van Dzjengis Khan, die wordt voortgetrokken door dozijnen ossen. Knap vakwerk, peperduur en petje af. Erg mooi. Wij kregen de folder KHAS GOYOL – Speciale Design – overhandigd en werden beleefd welkom geheten. Wij liepen een soort receptie binnen voor genodigden. Deze voorname, potentiële liefhebbers mochten slofloos rondlopen en werden met alle egards behandeld in de hoop dat er kopers tussen zaten. Een soort Tefaf, maar dan in de zalen van het Nationaal Museum te Ulaanbaatar. Wij bleven gefascineerd rondhangen. Keken naar de mensen en keken naar de kunst. Erg leuk.
(wordt vervolgd)